References (80)
References
Aerschot, M. van. 1807. Nieuwe Nederduytsche spraek- en spel-konst. Turnhout: J.H. Le Tellier.Google Scholar
Ballieu, J. 1771. Néderduytsche spel- en spraek-konst. Antwerp:J.E. Parys.Google Scholar
Bast, Liévin de & Jan-Frans de Laval. 1805. Algemeyne grond-regels der Neder-duydsche letter-konst. Ghent: Manuscript.Google Scholar
. 1806. Verkorte nederduytsche letter-konst. Ghent: Manuscript.Google Scholar
Behaegel, Pieter. [c. 1825]. Nederduytsche spraakkunst: Tweéde boekdeél. Bruges: C. De Moor.Google Scholar
. [c. 1829]. Nederduytsche spraakkunst: Derde boekdeél. Bruges: De Moor.Google Scholar
. 1817. Nederduytsche spraekkunst: Eerste boekdeel. Bruges: Wed. De Moor en Zoon.Google Scholar
Belleghem, P.J. van & D. Waterschoot. [1773]. Deure oft ingang tot de Nederduytsche taele. Bruges: Van Praet.Google Scholar
Bilt, Igor van de. 2009. Landkaartschrijvers en landverdelers: Adriaen Verwer (ca. 1655–1717), Adriaan Kluit (1735–1807) en de Nederlandse taalkunde van de achttiende eeuw. Amsterdam: Stichting Neerlandistiek VU & Münster: Nodus.Google Scholar
Boone, Annie. 2000. Le Paralléle de la grammaire des deux langues françoise et flamende de Jacques-François Van Geesdalle (1699). In J. de Clercq (ed.), Grammaire et enseignement du français 1500–1700, 335–347. Louvain: Peeters.Google Scholar
Boterdael, L. van. [1774]. Gemakkelyke wyze om op korten tyd grooten voordgang te doen in de Nederduytsche spelkonst. Kortrijk: Joannes De Langhe.Google Scholar
Bouvaert, Godefridus. s.a. Verschyde gedigten: Eerste en tweede deel. Handschrift 211 en 212, Abdij Sint-Bernardus, Bornem. Hemiksem: Manuscript.
. 1712. Ná-reden van den uijtschrijver aengaende de wijze van spellen voor het meestendeel in dit boek onderhauden. Verschyde gedigten en verschyde voorvallen en verschyden plaetsen gemaakt door den eerwe´rdigen pater Adrianus Cosyns. Hemiksem: Manuscript.Google Scholar
[Cannaert, J.B.]. 1823. Iets over de Hollandsche tael, noch voor, noch tegen, latende elk dienaengaende vry en verlet als naer goedvinden, in eenige familiaire brieven: Eerste stukske. Ghent: A.B. Stéven.Google Scholar
Clercq, Jan de. 2000. La grammaire française de J. des Roches. In Piet Desmet (ed.), The history of linguistic and grammatical praxis, 131–171. Louvain: Peeters.Google Scholar
D[e] R[é], [P.J.]. [1820]. Gronden der Nederlandsche spel- en taelkonst. Rousselare: David van Hee.Google Scholar
Daan, Jo & M.J. Francken. 1972. Atlas van de Nederlandse klankontwikkeling (ANKO): Aflevering 1. Amsterdam: Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij.Google Scholar
Daele, F.D. Van. 1805–1806. Tyd-verdryf: Ondersoek op de Néder-duytsche spraek-konst. Gepubliceerd onder het pseudoniem “Vaelande van Ieper.” Vol. 1–2. [Ypres]: [De Varver].Google Scholar
Daems, Frans. 2002. Zoals wij zijn zo wordet gij: Is de werkwoordspelling logisch of etymologisch? In R. Haest (ed.), Communicatief bekeken: Liber amicorum Stijn Verrept, 42–54. Mechelen: Kluwer.Google Scholar
[Dendermonde - Anon.]. 1785. Inleyding tot de grondregels der Vlaemsche spraek- en spelkonste. Dendermonde: Wed. J. Decaju.Google Scholar
Dibbets, G.R.W. 2003. Een nieuw spoor van de Port-Royal-grammatica in Nederland. In G.R.W. Dibbets (ed.), Taal kundig geregeld: Een verzameling artikelen over Nederlandse grammatica’s en grammatici uit de zestiende, de zeventiende en de achttiende eeuw, 129–156. Amsterdam: Stichting Neerlandistiek VU & Münster: Nodus.Google Scholar
E.C.P. [Gilles De Witte]. 1713. Ontwerp van eene Nederduytsche Spraek-konst. Meenen: Theodorus vanden Eynden.Google Scholar
Foere, Leo de. 1823. Iets over de hollandsche tael, noch voor noch tegen, latende elk diesaengaende vry en onverlet, als naer goedvinden, in eenige familiaire brieven: Eerste stukske: Te Gend, uyt de Drukkery van A.B. Steven, op de koorn-merkt: November 1823. Le Spectateur Belge XXI.319–343.Google Scholar
Geesdalle, Jacques-François van. 1700. Le parallèle de la grammaire des deux langues Françoise & Flamende […] De vergelyking van de spraek-konste der twee talen de Fransche ende de Vlaemsche. Ghent: Maximilien Graet.Google Scholar
Genabeth, Petrus van. 1820. Beginselen der Nederduitsche taal ten dienste der lagere scholen. Bruges: Bogaert / Du Mortier.Google Scholar
[Gent - Anon.]. 1770. Woorden-schat ofte Letterkonste. Ghent: Wed. Michiel de Goesin.Google Scholar
Gledhill, John Michael. 1973. Aspects of the development of Dutch consonantal spelling: On the evidence of grammarians, lexicographers, and the principal variants of printed books, from Middle Dutch to the present day. London: University of London.Google Scholar
Goossens, Jan, Johan Taeldeman & Geert Verleyen. 1998. Fonologische atlas van de Nederlandse dialecten: Deel I. Ghent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal-en Letterkunde.Google Scholar
Gyselynck, Charles Louis. 1819. Nieuwe grond-beginselen der Vlaemsche tael, geschikt na de beste Nederduytsche taelmeesters. Ghent: J. Begyn.Google Scholar
Hellinga, Wytze Gs. 1938. De opbouw van de algemeen beschaafde uitspraak van het Nederlands. Amsterdam: Noord-Hollandsche Uitgeversmaatschapij.Google Scholar
Henckel, Frans Lodewijk N. 1815. Nieuwe Vlaemsche spraek-konst. Ghent: P.F de Goesin-Verhaege.Google Scholar
Hoogstraten, David van. 1700. Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden. Amsterdam: François Halma.Google Scholar
Janssens, Balduinus. [1775]. Verbeterde Vlaemsche spraek- en spel-konste. Bruges: Joseph De Busscher.Google Scholar
Kluit, Adriaan. 1763. Eerste vertoog over de tegenwoordige spelling der Nederduitsche taal, vergeleken met de spelling der ouden, en uit dezelve ene soort van evenredigheit opgemaakt. In: Nieuwe bijdragen tot opbouw der Vaderlandsche Letterkunde: Eerste deel, 281–352. Leiden: Pieter vander Eyk.Google Scholar
[Laukens, J.]. 1818. Eerste beginselen der Nederduitsche spraakkunst. Maaseik: J.J. Titeux.Google Scholar
Leupenius, Petrus. 1653. Aanmerkingen op de Neederduitsche taale. Amsterdam: [Hendryk Donker]. Ed. W.J.H. Caron (1958). Groningen: Wolters.Google Scholar
[Lier - Anon.]. [1774]. Nieuwe spel-konst. Lier: A.G. Verhoeven.Google Scholar
[Lier - Anon.]. [1792]. Grond-regels der Nederduytsche spel-konst. Lier: J.H. Le Tellier.Google Scholar
Loon, Jozef van. 1986. Historische fonologie van het Nederlands. Leuven & Amersfoort: Acco.Google Scholar
[Mechelen - Anon.]. 1817. Grond-regels der Nederduytsche spel-konst. Mechelen: P.J. Hanicq.Google Scholar
Moke, Jean-Jacques. 1823. Nederduitsche spraakkunst, naar het Hollandsch, ten bijzonderen gebruike der Vlaamsch-sprekenden. Gent: J.-N. Houdin.Google Scholar
Mol, G.M.A. de. 1820. Nederduitsche spraakkunst, getrokken uit die van den heer Weiland, voor het gemak der leerlingen, bij vragen en antwoorden opgesteld. Kortryk: Beyaert-Feys.Google Scholar
Moonen, Arnold. 1706. Nederduitsche spraekkunst. Amsterdam: François Halma. Ed. F.A.M. Schaars. S.l.: Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren.Google Scholar
Narvaja de Arnoux, Elvira & José Del Valle. 2010. Las representaciones ideológicas del lenguaje. Discurso glotopolítico y panhispanismo. Spanish in Context 7.1–24. DOI logoGoogle Scholar
Neckere, Philips Jaques de. 1815. Bewerp van Vlaemsche spelling, gevolgd van eenen oogopslag op de nederlandsche dichtkunst. Ypres: J.B. Smaelen-Moerman.Google Scholar
Noordegraaf, Jan. 1985. Norm, geest en geschiedenis: Nederlandse taalkunde in de negentiende eeuw. Dordrecht: Foris.Google Scholar
P.B. 1757. Fondamenten ofte Grond-Regels der Neder-Duytsche Spel-Konst. Antwerp: Hubertus Bincken.Google Scholar
Palm, K. van der. 1769. Nederduitsche spraekkunst, voor de jeugdt. Vol. 1–4. Rotterdam: Reinier Arrenberg.Google Scholar
Restaut, Pierre. 1730. Principes généraux et raisonnés de la grammaire françoise. Paris: Le Gras.Google Scholar
Roches, Jan Des. [1761]. Nieuwe Nederduytsche spraek-konst: Derden druk, oversien en verbetert doór den Autheur. Antwerp: Grangé. Ed. J.M. van der Horst (2007). Amsterdam: Stichting Neerlandistiek VU & Münster: Nodus.Google Scholar
Rotthier, Isabel. 2007. “In the picture”: Een bronnencorpus / beeldbank van juridische teksten uit de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Handelingen van de Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 60.131–149.Google Scholar
[Rousselaere - Anon.]. 1818. Néderduytsche déclinatien en conjugatien, volgens de vlaemsche en hollandsche spelling. Rousselaere: Beyaert-Feys.Google Scholar
Rutten, Gijsbert. 2011. Een nieuwe Nederduitse spraakkunst: Taalnormen en schrijfpraktijken in de Zuidelijke Nederlanden in de achttiende eeuw. With the cooperation of Rik Vosters. Brussels: VUB-Press.Google Scholar
Rutten, Gijsbert & Rik Vosters. 2010. Spellingsnormen in het Zuiden: Standaardisatie van het geschreven Nederlands in de achttiende en negentiende eeuw. In Marijke J. van der Wal (ed.), Standaardtalen in beweging, 27–48. Amsterdam: Stichting Neerlandistiek VU & Münster: Nodus.Google Scholar
Siegenbeek, Matthijs. 1804. Verhandeling over de Nederduitsche spelling, ter bevordering van eenparigheid in dezelve. Amsterdam: Allart.Google Scholar
Silverstein, Michael. 1985. Language and the culture of gender: At the intersection of structure, usage and ideology. In Elizabeth Mertz (ed.), Semiotic mediation, 219-259. Orlando: Academic Press. DOI logoGoogle Scholar
Simpel, David de. [1827]. Taalkundige tweespraak. Ypres: F.-L. Smaelen.Google Scholar
Smeyers, Jozef. 1959. Vlaams taal- en volksbewustzijn in het Zuidnederlands geestesleven van de 18de eeuw. Ghent: Secretarie der Academie.Google Scholar
[Snoeijmes - Anon.]. [1750-1760]. Snoeijmes der Vlaemsche Tale. Manuscript.Google Scholar
[Spiegel, H.L.]. 1584. Twe-spraack vande Nederduitsche Letterkunst. Leiden: Christoffel Plantyn.Google Scholar
Stéven, Andries. 1714. Nieuwen Néderlandschen Voorschrift-boek. Ypres: Moerman.Google Scholar
Ten Kate, Lambert. 1723. Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Amsterdam: Rudolph en Gerard Wetstein. Ed. J. Noordegraaf & M. van der Wal (2001). Alphen aan den Rijn: Canaletto.Google Scholar
Ter Bruggen, Joannes Abraham. 1815. Nederduytsche spraek-konst ten gebruyke der schoólen. Antwerp: J.S. Schoesetters.Google Scholar
. 1819. Kort begryp der Nederduytsche spraek-konst. Antwerp: J.S. Schoesetters.Google Scholar
Vandenbussche, Wim. 2006. A rough guide to German research on “Arbeitersprache” during the 19th century. In Hana Andrásová (ed.), Germanistik genießen: Gedenkschrift für Doc. Dr. phil. Hildegard Boková, 439–458. Vienna: Edition Praesens.Google Scholar
Vander Maas, J.P. [1827]. Eerste beginselen der Nederduitsche taal, ten gebruike der lagere scholen. Bruges: Bogaert-Dumortier.Google Scholar
Velde, Isaac van der. 1956. De tragedie der werkwoordsvormen. Groningen / Jakarta: Wolters.Google Scholar
Verpoorten, J.D. 1752. Woorden-schat oft letter-konst. Antwerp: A.J. du Caju.Google Scholar
. 1759. Woorden-schat oft letter-konst. Antwerp: Gerardus Berbie.Google Scholar
Verwer, Adriaen. 1707. Linguae Belgicae idea grammatica, poëtica, rhetorica. Amsterdam: Franciscus Halma. Ed. in I. van de Bilt (2005). Taalkundige geschriften. Met de Letterkonstige, dichtkonstige en redenkonstige schetse van de Nederduitsche tale, uit het Latijn vertaald door Adriaan Kluit en taalkundige brieven van Willem Séwel en Arnold Moonen. Amsterdam: Stichting Neerlandistiek VU & Münster: Nodus.Google Scholar
Vosters, Rik. 2009. Integrationisten en particularisten? Taalstrijd in Vlaanderen tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815–1830). Handelingen van de Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis LXII.41–58.Google Scholar
. 2011. Taalgebruik, taalnormen en taalbeschouwing in Vlaanderen tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden: Een historisch-sociolinguïstische verkenning van vroeg-negentiende-eeuws Zuidelijk Nederlands. PhD dissertation Vrije Universiteit Brussel.Google Scholar
Vosters, Rik & Gijsbert Rutten. 2011. “Iets over de Hollandsche tael, noch voor, noch tegen”? In Rik Vosters (ed.), Taal, natievorming en cultuurbeleid onder Willem I, 201–225.Brussels: Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten.Google Scholar
. 2013. Snoeijmes der Vlaemsche Tale: Een anonieme tekst over taalkunde uit de achttiende eeuw. Ed. Rik Vosters & Gijsbert Rutten.Ghent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.Google Scholar
Vosters, Rik, Gijsbert Rutten & Marijke Van der Wal. 2010. Mythes op de pijnbank: Naar een herwaardering van de taalsituatie in de Nederlanden in de achttiende en negentiende eeuw. Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 120.93–112.Google Scholar
W.D.T. 1823. Zamenzigtige en vergelijkende tafereelen der Vlaamsche en Hollandsche uitspraken: Tableaux synoptiques et comparatifs des dialectes flamand et hollandais. Brussels: Demanet.Google Scholar
Weiland, Petrus. 1805. Nederduitsche Spraakkunst. Amsterdam: J. Allart.Google Scholar
Willems, Jan Frans. 1824. Over de Hollandsche en Vlaemsche schryfwyzen van het Nederduitsch. Antwerp: Wed. J.S. Schoesetters.Google Scholar
Willemyns, Roland. 2013. Dutch: biography of a language. Oxford: Oxford University Press.Google Scholar
Woolard, Kathryn A. 2008. Why dat now? Linguistic-anthropological contributions to the explanation of sociolinguistic icons and change. Journal of Sociolinguistics 12.432–452. DOI logoGoogle Scholar
Cited by (2)

Cited by two other publications

Priiki, Katri
2022. Changes in the proverb formula in Finnish Bibles from 1642 to 1992. Journal of Historical Sociolinguistics 8:2  pp. 237 ff. DOI logo
Rutten, Gijsbert
2016. Historicizing diaglossia. Journal of Sociolinguistics 20:1  pp. 6 ff. DOI logo

This list is based on CrossRef data as of 24 july 2024. Please note that it may not be complete. Sources presented here have been supplied by the respective publishers. Any errors therein should be reported to them.