Article published In:
Historiographia Linguistica
Vol. 15:1/2 (1988) ► pp.187205
References (22)
References
Bilderdijk, Willem (1756–1831). 1826. Nederlandsche spraakleer. ’s-Gravenhage: J. Immerzeel.Google Scholar
Brekle, Herbert Ernst. 1985. Einführung in die Geschichte der Sprachwissenschaft. Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft.Google Scholar
Brill, Willem Gerard (1811–1896). 1846. Hollandsche spraakleer. Leiden: S. & J. Luchtmans.Google Scholar
Dooren, W. van. 1983. Denkwegen in de geschiedenis van de nieuwere wijsbegeerte. Assen: Van Gorcum.Google Scholar
Gale, R. M., ed. 1968. The Philosophy of Time: A collection of essays. New Yersey and Sussex: Humanities Press and Harvester Press. DOI logoGoogle Scholar
Janssen, Theo A. J. M. 1983. “Het temporele systeem van het Nederlands: drie tijden en twee tijdscomposities”. Glot 61.45–104.Google Scholar
le Loux-Schuringa, J. A. 1984. Samenhangrelaties in de 19e-eeuwse zinsgrammatica in Nederland. Diss., Univ. of Utrecht. (Printed, Dordrecht & Cinnaminson: Foris, 1985. [= Geschiedenis van de taalkunde, 2.])Google Scholar
1986. “Tempus en tijd in de 19e eeuw”. De Nieuwe Taalgids 791.332–47.Google Scholar
Luhrman, Gerard Johannes. 1984. C.L. Pasius, T. Linacer, J.C. Scaliger en hun beschouwing van het werkwoord. Een kritisch-vergelijkende studie omtrent XVIe eeuwse taalkundige theorievorming. Diss., Univ. of Groningen.Google Scholar
Mellor, D. H. 1985. Real Time. Cambridge & London: Cambridge Univ. Press.Google Scholar
Oversteegen, L. & H. J. Verkuyl. 1984. “De temporele zinsstructuur van het Nederlands: twee tijdsbanden”. Glot 71.257–97.Google Scholar
Reichenbach, Hans. 1947. Elements of Symbolic Logic. Berkeley: Univ. of California Press.Google Scholar
Swiggers, Pierre. 1984. “Time and tense: the case of the French verb”. Studies in Language 81.415–38. DOI logoGoogle Scholar
Verkuyl, H. J. & J. A. le Loux-Schuringa. 1985. “Once upon a tense”. Linguistics and Philosophy 81.237–61. DOI logoGoogle Scholar
Weiland, Pieter (1754–1842). 1799. Nederduitsch taalkundig woordenboek. Vol. 11. Amsterdam: J. Allart.Google Scholar
(1754–1842). 1805. Nederduitsche spraakkunst. Uitgegeven in naam en op last van het Staatsbestuur der Bataafsche Republiek. Amsterdam: J. Allart.Google Scholar
Winkel, Lammert Allard te (1809–1868). 1848a. “Iets over de natuur en het gebruik van de wijzen der werkwoorden”. Magazijn van Nederlandsche Taalkunde 21.116–30.Google Scholar
(1809–1868). 1848b. “Onderzoek betreffende het wezen en gebruik van de wijzen der werkwoorden”. Magazijn van Nederlandsche Taalkunde 21.237–85.Google Scholar
(1809–1868). 1849. “Iets over het wezen en het gebruik van de wijzen der werkwoorden”, Magazijn van Nederlandsche Taalkunde 31.111–20.Google Scholar
(1809–1868). 1850. “Iets over het wezen en het gebruik van de wijzen der werkwoorden”. Magazijn van Nederlandsche Taalkunde 41.93–113.Google Scholar
(1809–1868). 1851. “Over het wezen en gebruik van de wijzen der werkwoorden”. Magazijn van Nederlandsche Taalkunde 51.1–20.Google Scholar
(1809–1868). 1866. “Over de wijzen en tijden der werkwoorden”. De Taalgids 81.66–75.Google Scholar