ANKO = Jo Daan and Marie Francken
1972, 1977Atlas van de Nederlandse klankontwikkeling. Two vols. Amsterdam: Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij.Google Scholar
ANS =W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij and M. C. van den Toorn 1997Algemene Nederlandse Spraakkunst. Second, completely revised edition. Groningen/Deurne: Nijhoff. 2 vols. Online edition at [URL]
Baeteman, Cecile
2009De Lage Landen aan zee in het eerste millennium. De geologische aspecten. In: A. Maas and J. Jochems (eds.), Zee, wind, veen en land. Kustvorming in de Lage Landen. Breda: Papieren Tijger, 17–31.Google Scholar
Bakker, Frens and Joep Kruijsen
2007Het Limburgs onder Napoleon: achttien Limburgse en Rijnlandse dialectvertalingen van “De verloren zoon” uit 1806–1807. Utrecht: Gopher.Google Scholar
Bammesberger, Alfred
1990Die Morphologie des urgermanischen Nomens. Heidelberg: Winter.Google Scholar
(ed.) 1999Pforzen und Bergakker. Neue Untersuchungen zu Runeninschriften. Göttingen: Vandenhoeck and Ruprecht.Google Scholar
van Bavel, Bas
2010 Manors and Markets . Economy and Society in the Low Countries, 500–1600. Oxford: Oxford University Press. DOI logoGoogle Scholar
Bazelmans, Jos
2009The early-medieval use of ethnic names from classical Antiquity: the case of the Frisians. In: T. Derks and N. Roymans (eds.), Ethnic constructs in Antiquity. The role of power and tradition. Amsterdam: Amsterdam University Press, 321–338.Google Scholar
Beenhakker, Ad
2009Duizend jaar eb en vloed. De geboorte van Zeeland. In: A. Maas and J. Jochems (eds.), Zee, wind, veen en land. Kustvorming in de Lage Landen. Breda: Papieren Tijger, 71–83.Google Scholar
Belemans, Rob and Jan Goossens
2000Woordenboek van de Brabantse dialecten. Deel III. Inleiding en Klankgeografie. Assen: van Gorcum.Google Scholar
Berendsen, Henk and Esther Stouthamer
2001Palaeogeographic Development of the Rhine-Meuse Delta, the Netherlands. Assen: van Gorcum.Google Scholar
van den Berg, Berend
1938Oude tegenstellingen op Nederlands taalgebied. PhD dissertation, Leiden University.Google Scholar
1939Het verlies van n voor scherpe spirans in de Germaanse talen. Leuvensche Bijdragen 31, 117–127.Google Scholar
1952Woorden voor “zoenen”. Taal en Tongval 4, 59–62.Google Scholar
1954De namen van de klaver. Nomina Geographica Neerlandica 14, 183–193.Google Scholar
van Berkel, Gerald and Kees Samplonius
2006Nederlandse plaatsnamen. Herkomst en historie. Third, revised edition. Utrecht: Het Spectrum.Google Scholar
Berns, Jan
1981Commentaar bij kaart 115 ‘etter’. In: Taalatlas van het Nederlands en het Fries. Leiden: Brill, 115/1–7.Google Scholar
Berteloot, Amand
1984aBijdrage tot een klankatlas van het dertiende-eeuwse Middelnederlands. Ghent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.Google Scholar
1984bOverwegingen bij de lieden/luden-kaart. TNTL 100, 29–45.Google Scholar
2004Nogmaals de prefixloze voltooide deelwoorden in het Middelnederlands. In: J. de Caluwe, G. de Schutter, M. Devos, J. van Keymeulen (eds.): Taeldeman, man van de taal, schatbewaarder van de taal. Ghent: Academia, 67–86.Google Scholar
Besse, Maria
1997Namenpaare an der Sprachgrenze: eine lautchronologische Untersuchung zu zweisprachigen Ortsnamen im Norden und Süden der deutsch-französischen Sprachgrenze. Tübingen: Niemeyer. DOI logoGoogle Scholar
2003Romanisch-germanische Sprachbeziehungen. I. Germania Romana, par. 2. Niederlande und Belgien. In: H. Beck, D. Geuenich, H. Steuer (eds.), Reallexikon der germanischen Altertumskunde 25. Berlin: de Gruyter, 242–52.Google Scholar
Besteman, Jan
1990North Holland AD 400–1200: turning tide or tide turned? In: J. C. Besteman, J. M. Bos, H. A. Heidinga (eds.), Medieval Archaeology in the Netherlands. Studies presented to H.H. van Regteren Alterna. Assen: van Gorcum, 91–120.Google Scholar
Beyers, Rita
(ed.) 2000Van vader- naar moedertaal. Latijn, Frans en Nederlands in de dertiende-eeuwse Nederlanden. Brussels: Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis.Google Scholar
Blok, Dirk Peter
1958Friese invloed aan de Rijnmond? Fryske Plaknammen 11, 89–90.Google Scholar
1959aDe vestigingsgeschiedenis van Holland en Utrecht in het licht van de plaatsnamen. In: M. Gysseling and D. P. Blok (eds.), Studies over de oudste plaatsnamen van Holland en Utrecht ( Bijdragen en Mededelingen der Naamkunde-Commissie van de KNAW 17), Amsterdam, 13–38.Google Scholar
1959bNogmaals: Friese invloed aan de Rijnmond. Fryske Plaknammen 12, 17–18.Google Scholar
Blok, Dirk
1960: Een diplomatisch onderzoek van de oudste particuliere oorkonden van Werden. Assen: Van Gorcum.Google Scholar
Blok, Dirk Peter
1963Opmerkingen over het aasdom. Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 31, 243–274. DOI logoGoogle Scholar
1965Toponymische gegevens over Merovingisch-Karolingisch Midden- en West-Nederland. In: A. Weijnen (ed.), Frankisch, Merovingisch en Karolingisch. Assen: van Gorcum, 51–62.Google Scholar
1969Holland und Westfriesland. Frühmittelalterliche Studien 3, 347–361. DOI logoGoogle Scholar
1971De naam Voorschoten. In: J. L. van der Gouw (ed.), Voorschoten. Historische Studiën. The Hague: Kruseman, 13–17.Google Scholar
1978De Wikingen in Friesland. Naamkunde 10, 25–47.Google Scholar
1991Holland sinds Gosses. De vorming van het graafschap opnieuw bezien. In: W. van Anrooij et al. (eds.), Holland in Wording. De ontstaansgeschiedenis van het graafschap Holland tot het begin van de vijftiende eeuw. Hilversum: Verloren, 9–25.Google Scholar
2003Altniederländisch in lateinischen Dokumenten. ABäG 57, 169–182.Google Scholar
de Bo, Leonard Lodewijk
1892Westvlaamsch idioticon. Ghent: Siffer.Google Scholar
Boekenoogen, Gerrit
1897De Zaansche volkstaal. Bijdrage tot de kennis van den woordenschat in Noord-Holland. Leiden: Sijthoff.Google Scholar
2004De Zaanse volkstaal: het Zaans woordenboek. Third edition, revised and enlarged by Klaas Woudt. Wormer: Uitgeverij Noord-Holland.Google Scholar
Boeles, Pieter
1951Friesland tot de elfde eeuw: zijn vóór- en vroege geschiedenis. The Hague: Nijhoff.Google Scholar
de Boer, Geuch
2005Het fysisch-geografisch onderzoek en de ontstaansgeschiedenis van westelijk Zeeuws-Vlaanderen: een status quaestionis. Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 14, 48–58.Google Scholar
Bohn, Konrad
1931Untersuchungen zu Personennamen der Werdener Urbare (etwa bis 1150). PhD Dissertation Greifswald.Google Scholar
de Bont, Chris
2000Delft’s Water: Two Thousand Years of Habitation and Water Management in and around Delft. Zutphen: Walburg.Google Scholar
2012Friezen in het veen? Enige opmerkingen over de herkomst en taal van de middeleeuwse ontginners van de venen in Noord-Holland. In: Bremmer & de Vaan 2012, 33–62.Google Scholar
2014Amsterdamse boeren: Een historische geografie van het gebied tussen de duinen en het Gooi in de middeleeuwen. Hilversum: Verloren.Google Scholar
Bourciez, Éduard and Jean
1971Phonétique française. Étude historique. Paris: Klincksieck.Google Scholar
Boutkan, Dirk
1995The Germanic ‘Auslautgesetze’. Amsterdam: Rodopi.Google Scholar
1997The origin of mon. The representation of Proto-Germanic *a befor nasals in the Old Frisian Codex Unia. It Beaken 59, 1–13.Google Scholar
1998aA new etymology of Dutch koog, Mod. Frisian keech . Leuvense Bijdragen 87, 115–118.Google Scholar
1998bOn labial mutation and breaking in Old Frisian. ABäG 49, 77–88.Google Scholar
Boyce, Jennifer and Robert Howell
1996Rewriting the history of Dutch: On the use of social history to explain linguistic change. In: W. Z. Shetter and I. Van der Cruysse (eds.), Contemporary Explorations in the Culture of the Low Countries. Lanham: University Press of America, 25–38.Google Scholar
Boyce-Hendriks, Jennifer
1998Immigration and Linguistic Change: A Socio-Historical Linguistic Study of the Effect of Geman and Southern Dutch Immigration on the Development of the Northern Dutch Vernacular in 16th/17th Century Holland. Ph.D. dissertation. Madison: University of Wisconsin.Google Scholar
Braune, Wilhelm and Ingo Reiffenstein
2004Althochdeutsche Grammatik I. Laut- und Formenlehre. 15th edition. Tübingen: Niemeyer. DOI logoGoogle Scholar
van Bree, Cor
1969De vormen van ‘gezegd’. Taal en Tongval 21, 15–45.Google Scholar
1971Gezegd zo gezegd, speciaal in de zuidelijk-centrale dialecten. De Nieuwe Taalgids 64, 346–355.Google Scholar
1987Historische grammatica van het Nederlands. Dordrecht: Foris.Google Scholar
1994The development of so-called Town Frisian. In: P. Bakker and M. Mous (eds.), Mixed Languages. 15 Case Studies in Language Intertwining. Amsterdam: IFOTT, 69–82.Google Scholar
1996Historische Taalkunde. Louvain: Acco.Google Scholar
1997aEen oud onderwerp opnieuw bekeken: Het Ingweoons. Leiden: Vakgroep Nederlands.Google Scholar
1997bDie Syntax des Stadtfriesischen im Vergleich mit Niederländisch und Friesisch. In: V. Faltings et al. (eds.), Friesische Studien 3. NOWELE, 1–48.Google Scholar
2000Nordniederländische und niederdeutsche Syntax. Ein friesisches Substrat? ABäG 55, 41–74.Google Scholar
2001De morfologie van het Stadsfries. TNTL 117, 41–58, 133–150.Google Scholar
2003Een fries substraat in Drente? Acta Universitatis Wratislaviensis 14, 64–80.Google Scholar
2004 Zuid-Hollands . Hollands tussen IJ en Haringvliet. The Hague: Sdu.Google Scholar
2008aSubstrate words. In: M. Mooijaart and M. van der Wal (eds.), Yesterday’s Words: Contemporary, Current and Future Lexicography. Newcastle: Cambridge Scholars, 138–148.Google Scholar
2008bSyntaxis. In: H. Bloemhoff, J. van der Kooi, H. Niebaum, S. Reker (eds.), Handboek Nedersaksische Taal- en Letterkunde. Assen: van Gorcum, 113–133.Google Scholar
2012Fries substraat in Noord-Holland? Oftewel: Noord-hollandse frisismen op de methodologische pijnbank. In: Bremmer & de Vaan 2012, 173–205.Google Scholar
2016Leerboek voor de Historische Grammatica van het Nederlands. Deel 1: Gotisch grammatica, Inleiding, Klankleer. Second, revised edition. Published online at [URL].
2017The Frisian Substrate beneath the Groningen Dialect. ABäG 77, 65–87.Google Scholar
van Bree, Cor and Arjen Versloot
2008 Oorsprongen van het Stadsfries . With an extensive summary. With the collaboration of Rolf H. Bremmer Jr. Leeuwarden: Fryske Akademy.Google Scholar
Bremmer, Rolf H. Jr.
1993Dutch and/or Frisian: North Sea Germanic aspects in Dutch etymological dictionaries in past and future. In: R. H. Bremmer Jr., J. van den Berg (eds.), Current Trends in West Germanic Etymological Lexicography: Proceedings of the Symposium held in Amsterdam, 12–13 June 1989. Leiden: Brill, 17–36.Google Scholar
1997aHet ontstaan van het Fries en het Hollands. In: Ph. Breuker and A. Janse (eds.), Negen eeuwen Friesland–Holland. Geschiedenis van een haat-liefdeverhouding. Zutphen: Walburg, 67–76.Google Scholar
1997bMiddle Dutch loosten ‘redeem’: a case of ‘derailed’ coastal vowel substitution. In: K. G. Goblirsch, M. Berryman Mayou and M. Taylor, Germanic studies in honor of Anatoly Liberman (= NOWELE 31/32), 43–46.Google Scholar
Bremmer, Rolf H. Jr.
2009An Introduction to Old Frisian. Amsterdam: Benjamins. DOI logoGoogle Scholar
2012 It giet oan! Friese leenwoorden in het Nederlands. In: Bremmer & de Vaan 2012, 123–149.Google Scholar
Bremmer, Rolf H. Jr. and Michiel de Vaan
2012Spoaren fan it Frysk en de Friezen yn Noard-Hollân. Sporen van het Fries en de Friezen in Noord-Holland (= It Beaken 74). Leeuwarden: Fryske Akademy.Google Scholar
Britain, David
2013Contact and Dialectology. In: Hickey 2013a, 208–229. DOI logoGoogle Scholar
Brouwer, Leendert
2001Specifieke familienamen in Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. In: Véronique de Tier and Ann Marynissen (m.m.v. Har Brok), Van de streek. De weerspiegeling van dialecten in familienamen. Groesbeek: Stichting Nederlandse Dialecten, 185–210.Google Scholar
Buccini, Anthony
1989Umlaut alternation, variation, and dialect contact: Reconditioning and deconditioning of umlaut in the prehistory of the Dutch dialects. In: T. Walsh (ed.), Synchronic and Diachronic Approaches to Linguistic Variation and Change. Washington D.C.: Georgetown University Press, 63–80.Google Scholar
1992The Development of Umlaut and the Dialectal Position of Dutch in Germanic. PhD Dissertation, Cornell University. Ann Arbor.Google Scholar
1995Origins and earliest developments of the Dutch language. In: J. Goossens, J. van Loon and H. Niebaum (eds.), Historische dialektologie. Taal and Tongval, Themanummer 8. Amsterdam: P. J. Meertens-Instituut, 8–66.Google Scholar
2003 Ab errore liberato: the northern expansion of Frankish power in the Merovingian period and the genesis of the Dutch language. ABäG 57, 183–220.Google Scholar
2010Between Pre-German and Pre-English: The Origin of Dutch. Journal of Germanic Linguistics 22, 301–314. DOI logoGoogle Scholar
Buitelaar, Ary
1993De Stichtse ministerialiteit en de ontginningen in de Utrechtse Vechtstreek. Hilversum: Verloren.Google Scholar
Buma, Wybren
1951De afleiding van ondieft . De Nieuwe Taalgids 44, 337–338.Google Scholar
1960De geschiedenis van het woord kreen (met een kaart). Taal en Tongval 12, 61–70.Google Scholar
1974Wurdsneuperijen (nrs. 44–52). Us Wurk 23, 79–104.Google Scholar
1982Trije aldfryske wurdstudzjes. 1. Aldfrysk ûtsîane/ûtsîone en de Wieringer sjaan . Us Wurk 31, 43–45.Google Scholar
Burgers, J. W. J.
1996De invoering van het Nederlands in dertiende-eeuwse documentaire bronnen in Holland en Zeeland. TNTL 112, 129–150.Google Scholar
1999Holland omstreeks 1100. De 11e-eeuwse transformatie van het Westfriese graafschap. Holland 31, 199–209.Google Scholar
Campbell, Alistair
1959Old English Grammar. Oxford: Clarendon.Google Scholar
Casaretto, Antje
2004Nominale Wortbildung der gotischen Sprache. Heidelberg: Winter.Google Scholar
Claes, Frans
1974Nieuwe woorden of oude bewijsplaatsen bij Kiliaan. TNTL 90, 183–188.Google Scholar
CG = Corpus Gysseling = Maurits Gysseling
(ed.) 1977–1980Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300); m.m.v. en van woordindices voorz. door Willy Pijnenburg. Reeks I: Ambtelijke bescheiden (1977). Reeks II: Literaire handschriften (1980) The Hague: Nijhoff.Google Scholar
de Cock, Jan Klaas
1965Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag. Groningen: Wolters.Google Scholar
1969Veenontginningen in West-Friesland. West-Frieslands oud en nieuw 36, 154–171Google Scholar
1980Kinlosun. Naamkunde 12, 201–204.Google Scholar
van Coetsem, Frans
1968A syntagmatic structure in development. ‘Umlaut’ and ‘consonantal influence’ in Germanic. Lingua 21, 494–525. DOI logoGoogle Scholar
van Coetsem, Frans van
1988Loan Phonology and the Two Transfer Types in Language Contact. Dordrecht: Foris. DOI logoGoogle Scholar
van Coetsem, Frans
2000A General and Unified Theory of the Transmission Process in Language Contact. Heidelberg: Winter.Google Scholar
Cornelissen, Jozef and Jan Vervliet
1899–1906Idioticon van het Antwerpsch dialect (stad Antwerpen en Antwerpsche Kempen). Ghent: Siffer.Google Scholar
Cosijn, Pieter
1874Review of Winkler 1874. De Gids 38, 529–543.Google Scholar
Cotman, Frédéric and Johan Taeldeman
2003Olla uogala revisited. ABäG 57, 221–232.Google Scholar
Coun, Theo
1994De fragmenten van handschrift d van Die Rose van Heinric. Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde ( nieuwe reeks ) 1994, 178–237.Google Scholar
Croenen, Godfried
1999Latijn en de volkstalen in de dertiende-eeuwse Brabantse oorkonden. Taal en Tongval. Themanummer 12: De verschriftelijking van het Nederlands, 9–34.Google Scholar
CRM14 = Piet van Reenen and Maaike Mulder
Corpus veertiende-eeuws Middelnederlands. Available at [URL]. The structure of the corpus is described in van Reenen/Mulder 1993.
Daan, Jo
1940–41Taalkaarten buik en kuit . Onze Taaltuin 9, 251–256.Google Scholar
1950Wieringer land en leven in de taal. PhD-dissertation, University of Amsterdam.Google Scholar
Debrabandere, Frans
2003Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk. Second edition. Amsterdam/Antwerp: Veen.Google Scholar
2007Zeeuws etymologisch woordenboek. Amsterdam: Atlas.Google Scholar
2011Limburgs etymologisch woordenboek. Louvain: Davidsfonds.Google Scholar
2012Mijn familienaam. Waar komt die vandaan? Louvain: Davidsfonds.Google Scholar
Debrabandere, Frans, Magda Devos, Paul Kempeneers, Vic Mennen, Hugo Ryckeboer and Ward van Osta
2010De Vlaamse gemeentenamen. Verklarend woordenboek. Louvain: Davidsfonds.Google Scholar
Deckers, Pieterjan
2013A toponymic perspective on the early medieval settlement of the southern North Sea shores of mainland Europe. Journal of the English Place-Name Society 44, 12–32.Google Scholar
Dekker, Cornelis
1971Zuid-Beveland: De historische geografie en de instellingen van een Zeeuws eiland in de middeleeuwen. Assen: Van Gorcum.Google Scholar
Devos, Magda
1986Het persoonlijk voornaamwoord 2e pers. enk. in het Westvlaams: geografie en historiek. In: M. Devos and J. Taeldeman (eds.), Vruchten van z’n akker. Opstellen van (oud-)medewerkers en oud-studenten voor prof. V. F. Vanacker: hem aangeboden bij zijn afscheid van de Rijksuniversiteit Gent. Ghent: Seminarie voor Nederlandse Taalkunde en Vlaamse Dialectologie, 167–189.Google Scholar
Devos, Yannick, Barbora Wouters, Luc Vrydaghs, Dries Tys, Tim Bellens, Anne Schryvers
2013A soil micromorphological study on the origins of the early medieval trading centre of Antwerp (Belgium). Quarternary International 315, 167–183. DOI logoGoogle Scholar
Dhondt, Jan and Maurits Gysseling
1948Vlaanderen. Oorspronkelijke ligging en etymologie. In: P. De Smaele et al. (eds.), Album Prof. Dr. Frank Baur: den jubilaris bij zijn zestigsten verjaardag als huldeblijk aangeboden door collega’s vakgenoten en oud-leerlingen. Antwerp: Standaard, 192–220.Google Scholar
Dietz, Klaus
2006Schreibung und Lautung im mittelalterlichen English: Entwicklung und Funktion der englischen Schreibungen ch, gh, sh, th, wh und ihrer kontinentalen Entsprechungen. Heidelberg: Winter.Google Scholar
Dijkhof, Eef
1999Originelen en afschriften in taalkundig onderzoek. De rol van de schrijver en de redacteur bij de totstandkoming van oorkonden. Taal en Tongval. Themanummer 12: De verschriftelijking van het Nederlands, 55–80.Google Scholar
2003Het oorkondewezen van enige kloosters en steden in Holland en Zeeland 1200–1325. Louvain: Peeters.Google Scholar
Dijkstra, Menno
2011Rondom de Mondingen van Rijn en Maas. Landschap en bewoning tussen de 3e en 9e eeuw in Zuid-Holland, in het bijzonder in de Oude Rijnstreek. Leiden: Sidestone.Google Scholar
Dupont, Jozef
1910–1911Het dialect van Bree. Leuvensche Bijdragen 9, 193–212.Google Scholar
1914–1920Het dialect van Bree. Leuvensche Bijdragen 12, 135–186.Google Scholar
1922Het dialect van Bree. Leuvensche Bijdragen 14, 33–168.Google Scholar
van Durme, Luc
1996Galloromaniae Neerlandicae Submersae Fragmenta. Ghent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal-en Letterkunde.Google Scholar
2002Genesis and Evolution of the Romance-Germanic Language Border in Europe. Journal of multilingual and multicultural development 23, 9–21. DOI logoGoogle Scholar
2011Enkele waternamen en andere toponiemen uit het noorden van Vlaanderen. Handelingen van de Koninkijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie 83, 259–287.Google Scholar
Ebeling, Rudolf
1993Voor- en familienamen in Nederland. Geschiedenis, verspreiding, vorm en gebruik. Groningen: Regio-PRojekt.Google Scholar
Eickmans, Heinz
1986Gerard van der Schueren: Teuthonista. Lexikographische und historisch-wortgeografische Untersuchungen. Cologne: Böhlau.Google Scholar
Ellmers, Detlev
1984Frühmittelalterliche Handelsschiffahrt in Mittel- und Nordeuropa. Neumünster: Wachholtz.Google Scholar
Ervynck, Anton, Cecile Baeteman, Hendrik Demiddele, Yann Hollevoet, Marnix Pieters, Jaap Schelvis, Dries Tys and Frans Verhaeghe
1999Human occupation because of a regression or the cause of a transgression? A critical view on the interaction between geological events and human occupation history in the Belgian coastal plain during the first millennium AD. Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 26, 97–121.Google Scholar
EWAhd = Etymologisches Wörterbuch des Althochdeutschen
1988–presentFive volumes have appeared(a–l). Göttingen: Vandenhoeck and Ruprecht.Google Scholar
EWN = Etymologisch Woordenboek van het Nederlands
2003–2009 Four volumes. Amsterdam University Press. Also via [URL].
Fagot, Desiré
1956Een dialectisch getinte tekst uit de 17e eeuw. Taal en Tongval 8, 122–133.Google Scholar
Faltings, Volkert
1996Zur Bildung desubstantivischer Adjektiva mit dem Derivationsmorphem -ed/-et im Friesischen und in verwandten Sprachen. Us Wurk, 79–113.Google Scholar
FAND=Jan Goossens, Johan Taeldeman, Geert Verleyen, Chris De Wulf 1998–2005Fonologische Atlas van de Nederlandse Dialecten. 4 vols. Ghent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.Google Scholar
Feenstra, Hidde
1998Duizend jaar Gronings taallandschap: talige ontwikkelingen in cultuurhistorisch perspectief. Bedum: Profiel.Google Scholar
Fischer, Svante, Martin Hannes Graf, Carole Fossurier, Madeleine Châtelet and Jean Soulat
2014An Inscribed Silver Spoon from Ichtratzheim (Bas-Rhin). Journal of Archaeology and Ancient History 11, 1–25.Google Scholar
Foerste, William
1954Die niederländischen und westniederdeutschen Bezeichnungen des Klees. In: B. von Wiese and K. H. Borck (eds.), Festschrift für Jost Trier zu seinem 60. Geburtstag am 15. Dezember 1954. Meisenheim/Glan: Hain, 395–416.Google Scholar
1959Haaiman. Taal en Tongval 11, 138–153.Google Scholar
Förstemann, Ernst
1900Altdeutsches Namenbuch. Bonn: Hanstein.Google Scholar
Franck, Johannes
1909Altfränkische Grammatik. Laut- und Flexionslehre. Göttingen. [2nd enlarged edition by Rudolf Schützeichel 1971, Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht].Google Scholar
1910Mittelniederländische Grammatik mit Lesestücken und Glossar. Leipzig: Tauchnitz.Google Scholar
Franck & van Wijk
1912 = van Wijk, Nicolaas 1912 Franck’s Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal. The Hague: Nijhoff.Google Scholar
Frings, Theodor
1926Sprache. In: H. Aubin, Th. Frings, J. Müller, Kulturströmungen und Kulturprovinzen in den Rheinlanden. Bonn: Röhrscheid, 90–185. [Second edition, Darmstadt, 1966, 94–189.]Google Scholar
1967Vom g, von seinen Lautwerten und von germanischen Sprachlandschaften. Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur 88, 329–357.Google Scholar
Frings, Theodor and Gertraud Müller
1966–68Germania Romana. Second edition. Two volumes. Halle: Niemeyer.Google Scholar
Froschauer, Regine
2003Genus im Althochdeutschen: eine funktionale Analyse des Mehrfachgenus althochdeutscher Substantive. Heidelberg: Winter.Google Scholar
Fulk, Robert
1992A History of English Meter. Philadelphia: University of Pennsylvania.Google Scholar
Gallée, Johan Hendrik
1993Altsächsische Grammatik. Third edition. With corrections and additional references by Heinrich Tiefenbach. Tübingen: Niemeyer. [2nd edition by Gallée in 1910] DOI logoGoogle Scholar
Gamillscheg, Ernst
1970Romania Germanica: Sprach- und Siedlungsgeschichte der Germanen auf dem Boden des alten Römerreiches. Second, completely reworked edition. Berlin: de Gruyter.Google Scholar
Genesee, Fred and Elena Nicoladis
2007Bilingual acquisition. In: E. Hoff and M. Shatz (eds.), Blackwell Handbook of Language Development. Oxford: Blackwell, 324–342. DOI logoGoogle Scholar
Gildemacher, Karel
1993Waternamen in Friesland. Leeuwarden: Fryske Akademy.Google Scholar
2007Friese plaatsnamen: alle steden, dorpen en gehuchten. Leeuwarden: Friese Pers Boekerij.Google Scholar
2008Terpen en terpnamen: een naamkundig en historisch-geografisch onderzoek naar vijf naamtypen in Fryslân. Leeuwarden: Fryske Akademy.Google Scholar
van Ginneken, Jac
1928Handboek der Nederlandsche taal, Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal I. Second edition. ’s-Hertogenbosch: Malmberg.Google Scholar
1932–1933Taalkaart: broer. Onze Taaltuin 1, 81–82.Google Scholar
1933Taalkaart: dorpel. Onze Taaltuin 2, 52–55.Google Scholar
1934Waalsche en Picardische klankparallellen. Onze Taaltuin 2, 289–302.Google Scholar
, and his students 1938De Taalschat van het Limburgsche Leven van Jesus. Maastricht: van Aelst.Google Scholar
1954Drie Waterlandse dialecten. 2 vols. Alphen aan den Rijn: Samsom.Google Scholar
Glaser, Elvira
2014Wandel und Variation in der Morphosyntax der schweizerdeutschen Dialekte. Taal en Tongval 66, 21–64. DOI logoGoogle Scholar
Goeman, Anton
1998Delven naar de zachte g . In: D. P. Blok et al. (eds.), Datum et actum. Opstellen aangeboden aan Jaap Kruisheer ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag. Amsterdam: Meertens Instituut, 211–222.Google Scholar
Goeman, Anton and Johan Taeldeman
1996Fonologie en morfologie van de Nederlandse dialecten. Een nieuwe materiaalverzameling en twee nieuwe atlasprojecten. Taal en Tongval 48, 38–59.Google Scholar
Goossens, Jan
1962Die gerundeten Palatalvokale im niederländischen Sprachraum. Zeitschrift für Mundartforschung 29, 312–328.Google Scholar
1963Kroonvormige dialectgebieden. Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 17, 253–268. DOI logoGoogle Scholar
1966Laatste resten van DUITS en DIETS als benamingen voor de volkstaal in de Vlaamse dialecten. Leuvense Bijdragen 55, 85–102.Google Scholar
1968Pseudo-Lautverschiebung im niederländischen Sprachraum. Jahrbuch des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung 91, 7–41.Google Scholar
1978Naar een Nederlandse familienaamgeografie. Naamkunde 10, 213–233.Google Scholar
1981Middelnederlandse vocaalsystemen. (= Bijlagen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde, Nr. 2). Hasselt: VLDN (reprint of: Jan Goossens 1980 Middelnederlandse vocaalsystemen. Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Ghent, 161–251).Google Scholar
1985Herauslösung und Herausbildung des Niederländischen. In: P. S. Ureland (ed.), Entstehung von Sprachen und Völkern. Glotto- und ethnogenetische Aspekte europäischer Sprachen. Akten des 6. Symposiums über Sprachkontakt in Europa, Mannheim 1984. Tübingen: Niemeyer, 197–211.Google Scholar
1988 Sprachatlas des nördlichen Rheinlands und des südöstlichen Niederlands. ‘Fränkischer Sprachatlas’ . Erste Lieferung. Marburg: Elwert.Google Scholar
1989Primaire en secundaire umlaut in het Nederlandse taalgebied. In: A. Quak and F. van der Rhee (eds.), Palaeogermanica et Onomastica. Festschrift für J.A. Huisman zum 70. Geburtstag. Amsterdam: Rodopi, 61–65.Google Scholar
1992aDie Servatiusbruchstücke. (= Bijlagen van de VLDN nr. 4). Hasselt: Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde.Google Scholar
1992bDialecten in het centrale Zuidnederlandse stedennetwerk. In: A. Hagen, J. Goossens, R. van Hout (eds.), Stadsdialecten. Taal en Tongval. Themanummer 5. Amsterdam: Meertens Institute, 29–47.Google Scholar
1993Umlaut en mouillering. Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie 65, 159–167.Google Scholar
1994 Sprachatlas des nördlichen Rheinlands und des südöstlichen Niederlands. ‘Fränkischer Sprachatlas’ . Zweite Lieferung. Marburg: Elwert.Google Scholar
1996aFamiliennamengeographie. In: Ernst Eichler et al. (eds.), Namenforschung. Ein internationales Handbuch zur Onomastik. Berlin/New York, 1141–1153.Google Scholar
1996bEen geïsoleerd voornaamwoord: Limburgs doe, dich, dijn (= Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde 88). Hasselt: Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde.Google Scholar
1997Nederlands leren spellen met Latijnse letters. In: A. van Santen and M. van der Wal (eds.), Taal in tijd en ruimte: voor Cor van Bree bij zijn afscheid als hoogleraar Historische Taalkunde en Taalvariatie aan de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Leiden, Leiden: SNL, 163–169.Google Scholar
1998r-Metathese vor Dental im Westen der kontinentalen Germania. In: E. Schmitsdorf, N. Hartl and B. Meurer (eds.), Lingua Germanica. Studien zur deutschen Philologie. Jochen Splett zum 60. Geburtstag. Münster: Waxmann, 10–22.Google Scholar
1999Het vocalisme van zeug . Taal en Tongval 51, 154–165.Google Scholar
2004Gegemineerde þ in het Nederlands en zjn dialecten. In: J. De Caluwe, G. De Schutter, M. Devos, J. Van Keymeulen (red.), Taeldeman, man van de taal, schatbewaarder van de taal. Ghent: Academia, 473–480.Google Scholar
2008Dialectgeografische grondslagen van een Nederlandse taalgeschiedenis. Hasselt: Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde.Google Scholar
2010Over korte o-klanken. In: J. De Caluwe and J. Van Keymeulen (eds.), Voor Magda: artikelen voor Magda Devos bij haar afscheid van de Universiteit Gent. Ghent: Academia Press, 249–254.Google Scholar
2013Met Kloeke op de fiets in het Breeërland. Jaarboek 15 van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde, 33–47.Google Scholar
2014Het vroegere Zuid-Brabantse ontrondingsgebied. Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie 86, 139–152.Google Scholar
Goss, Emily and Robert Howell
2006Social and structural factors in the development of Dutch urban dialects in the early modern period. In: T. D. Cravens (ed.), Variation and Reconstruction. Amsterdam: Benjamins, 59–88. DOI logoGoogle Scholar
Gosses, Izaäk Hendrik
1915De vorming van het graafschap Holland. The Hague: Nijhoff.Google Scholar
Gottschalk, Elisabeth
1984De Vier Ambachten en het Land van Saaftinge in de Middeleeuwen: een historisch-geografisch onderzoek betreffende Oost Zeeuws-Vlaanderen c.a. Assen: Van Gorcum.Google Scholar
Goudriaan, Koen, Bart Ibelings and J. C. Visser
2000Het Goudse hofstedenregister van ca. 1397 en andere bronnen voor de vroege stadsontwikkeling van Gouda. Hilversum: Verloren.Google Scholar
de Grauwe, Luc
1979–1982De Wachtendonckse Psalmen en Glossen. Een lexicologisch-woordgeografische studie met proeve van kritische leestekst en glossaria. Two volumes. Ghent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.Google Scholar
2004Zijn olla vogala Vlaams, of zit de Nederlandse filologie met een koekoeksei in (haar) nest(en)? TNTL 120, 44–56.Google Scholar
2005Mnl. vri(e)ndach revisited: met buigings-, analoge of toch veeleer epenthetische n-? In: A. Quak and T. Schoonheim (eds.), Gehugdic sis samnungun thinro. Liber amicorum W. J. J. Pijnenburg. Groningen: Gopher, 53–68.Google Scholar
Grauwels, Jozef
1972Dagboek van Gebeurtenissen, opgetekend door Christiaan Munters 1529–1545. Assen: van Gorcum.Google Scholar
Grootaers, Ludovic
1942De aangeblazen h in het oosten van ons land. Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1942, 217–225.Google Scholar
GTRP = Goeman-Taeldeman-van Reenen Project
. Oral dialect enquiry of Dutch and Frisian supervised by Ton Goeman, Pieter van Reenen and Johan Taeldeman 1979–1996 See [URL].
Gumbert, J. Peter
2008De keurmedigen van Rinnegom. In: G. Vis (ed.), Het klooster Egmond: hortus conclusus. Hilversum: Verloren, 45–60.Google Scholar
Gysseling, Maurits
1943Bijdrage tot de kennis van het oudste Kustwestvlaamsch. Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1943, 819–848.Google Scholar
1944Etymologie van Gent. Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Nieuwe Reeks, I, 39–53.Google Scholar
1954Gent’s vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen. Antwerp: Standaard.Google Scholar
1960aToponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226). Brussel: Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek. Electronic edition: [URL].
1960bChronologie van enkele klankverschijnselen in het oudste Fries. In: K. Dykstra et al. (ed.), Fryske stúdzjes oanbean oan prof. dr. J.H. Brouwer op syn sechstichste jierdei 23 augustus 1960. Assen: van Gorcum, 77–80.Google Scholar
1962Het oudste Fries (eerste deel). It Beaken 24, 1–26.Google Scholar
1966aOverzicht over de Noordnederlandse persoonsnamen tot 1225. Louvain: Instituut voor Naamkunde.Google Scholar
1966bHet persoonlijk voornaamwoord tweede persoon, vooral in de 13e eeuw. Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde 1966, 195–212.Google Scholar
1966cDialectkenmerken van Calais in de 13de eeuw. Taal en Tongval 18, 147–163.Google Scholar
1971De invoering van het Nederlands in ambtelijke bescheiden in de 13de eeuw. Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, 27–35.Google Scholar
1992Proeve van een Oudnederlandse grammatica. Eerste deel en tweede deel. In: R. H. Bremmer Jr. and A. Quak (eds.), Zur Phonologie und Morphologie des Altniederländischen. Odense University Press, 1–79 [reprint of Studia Germanica Gandensia 3 [1961], 9–52 and 6 [1964], 9–43].Google Scholar
Gysseling, Maurits and Pierre Bougard
1963L’onomastique calaisienne à la fin du 13e siècle. Louvain: Instituut voor Naamkunde.Google Scholar
Gysseling, Maurits and Carlos Wyffels
1962Diets in schepenverordeningen van Calais uit het einde der XIIIde eeuw. Studia Germanica Gandensia 4, 9–30.Google Scholar
van Haeringen, Coenraad
1921Sporen van Fries buiten Friesland. TNTL 40, 269–300.Google Scholar
1923aFriese elementen in het Hollands. De Nieuwe Taalgids 17, 1–16.Google Scholar
1923bSporen van Fries buiten Friesland II. TNTL 42, 266–291.Google Scholar
1927Relict of ontlening? De Nieuwe Taalgids 21, 132–141.Google Scholar
1936 Franck-van Wijk, Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal . Supplement. The Hague: Nijhoff.Google Scholar
1937Etymologische aantekeningen bij Nederlandse woorden voor uier en speen . Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie 11, 325–331.Google Scholar
1938Mnl. ghiemant . TNTL 57, 203–209.Google Scholar
Halbertsma, Joost Hiddes
1846De Tongvallen in Nederland. 2e Proeve, waarin die van Scheveningen, Katwijk, Zaandam, Medenblik, Colhorn en Roermonde. Gezameld ten dienste van Dr J. M. Firmenich’s Germaniens Völkerstimmen. Deventer: de Lange.Google Scholar
Haubrichs, Wolfgang and Max Pfister
1998Deutsch/niederländisch und Romanisch. In: G. Holtus, M. Metzeltin, C. Schmitt (eds.), Lexikon der Romanistischen Linguistik. Vol. VII: Kontakt, Migration und Kunstsprachen. Tübingen: Niemeyer, 245–266. DOI logoGoogle Scholar
2014La Romania Submersa dans les pays de langue allemande. In: A. Klump, J. Kramer, A. Willems (eds.), Manuel des langues romanes. Berlin: de Gruyter, 224–244. DOI logoGoogle Scholar
Haugen, Einar
1953The Norwegian Language in North America; a Study in Bilingual Behavior. Philadelphia: University of Pennsylvania. DOI logoGoogle Scholar
van Haverbeke, Pieter
1955 De 13de-eeuwse Middelnederlandse oorkondentaal te Brugge en omgeving . Ghent: Secretarie der Akademie.Google Scholar
Heeroma, Klaas
1934Het Zeefrankies. TNTL 53, 237–248.Google Scholar
1935Hollandse dialektstudies. Bijdrage tot de ontwikkelingsgeschiedenis van het algemeen beschaafd Nederlands. Groningen/Batavia: Wolters.Google Scholar
1936De Nederlandse benamingen van de uier. HCTD 10, 113–184.Google Scholar
1938Gm. eu in het Nederlands. TNTL 57, 238–240.Google Scholar
1939Ingwaeoons. TNTL 58, 198–239.Google Scholar
1942aAantekeningen bij ‘Het prefix in het verleden deelwoord’. TNTL 61, 13–23.Google Scholar
1942bEtymologische aantekeningen I. TNTL 61, 45–77.Google Scholar
1943aIets over de vroegste Nederlandse taalgeschiedenis. De Nieuwe Taalgids 37, 1–11.Google Scholar
1943bWat is een boer? De Nieuwe Taalgids 37, 48–59.Google Scholar
1946De ou-diftongering in het Nederlands. TNTL 64, 121–141.Google Scholar
1948De Gm. eu in het Nederlands (II). TNTL 65, 7–17.Google Scholar
1951aOntspoorde frankiseringen. TNTL 68, 81–96.Google Scholar
1951bOostnederlandse taalproblemen. Amsterdam: Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij.Google Scholar
1952Oudengelse invloeden in het Nederlands. TNTL 69/70, 257–275.Google Scholar
1960Taalatlas van Oost-Nederland en aangrenzende gebieden. Vol. 2: Maps 11–20. Assen: Van Gorcum.Google Scholar
1965aFrankisch als dialectologisch begrip. In: A. Weijnen (ed.), Frankisch, Merovingisch en Karolingisch. Assen: van Gorcum, 10–33.Google Scholar
1965bWat is Ingweoons? TNTL 81, 1–15.Google Scholar
1968aStadshollands. TNTL 84, 241–266.Google Scholar
1968bDe Ingweoonse achtergrond van smeu . TNTL 84, 267–295.Google Scholar
1970Complicaties bij de syncopering van intervocalische d (of th) in het Fries. In: T. Hoekema, Y. Poortinga, J. J. Spahr van der Hoek (eds.), Flecht op ’e koai. FS W. J. Buma. Groningen: Wolters-Noordhoff, 116–121.Google Scholar
1973Westvlaams snemen e.d. In: J. Daan (ed.), Album Willem Pée. De jubilaris aangeboden bij zijn zeventigste verjaardag. Tongeren: Michiels, 217–222.Google Scholar
Heeroma, Klaas and Jan Naarding
1961De ontfriesing van Groningen. Zuidlaren: Hertz.Google Scholar
Heidermanns, Frank
1993Etymologisches Wörterbuch der germanischen Primäradjektive. Berlin: de Gruyter. DOI logoGoogle Scholar
van Helten, Willem Lodewijk
1887Middelnederlandsche spraakkunst. Walluf: Sändig [reprint 1973].Google Scholar
1908Over de Nedl. scherpkorte en zachtkorte o . TNTL 27, 145–156.Google Scholar
Henderikx, Peter
1987 De Beneden-Delta van Rijn en Maas . Landschap en bewoning van de Romeinse tijd tot ca. 1000. Hilversum: Verloren.Google Scholar
Hendriks, Jennifer and Robert Howell
2000On the use and abuse of social history in the history of the Dutch language. In: T. F. Shannon and J. P. Snapper (eds.), The Berkeley Conference on Dutch Linguistics 1997. Lanham: University Press of America, 253–277.Google Scholar
Hermans, Piet, Jo van den Berg, Jos Brouwer, Jan Feijen and Jos van de Wouw
1998De Weertlandse dialecten. Weert: Veldeke-kring.Google Scholar
Hickey, Raymond
(ed.) 2013aThe Handbook of Language Contact. Oxford: Wiley-Blackwell.Google Scholar
2013bLanguage contact: Reconsideration and Reassessment. In: Hickey 2013a, 1–27. DOI logoGoogle Scholar
Hoebeke, Marcel
1968De Middelnederlandse oorkondentaal te Oudenaarde. Ghent: Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde.Google Scholar
van Hoecke, Willy
1978De wisselwerking tussen Romaans en Germaans in Noord-Frankrijk. 1. De streektalen. Jaarboek De Franse Nederlanden – Les Pays-Bas français Annales, 85–108.Google Scholar
1979De wisselwerking tussen Romaans en Germaans in Noord-Frankrijk. 2. De Franse standaardtaal. Jaarboek De Franse Nederlanden – Les Pays-Bas français Annales, 43–68.Google Scholar
1980De wisselwerking tussen Romaans en Germaans in Noord-Frankrijk. 3. De Nederlandse standaardtaal. Jaarboek De Franse Nederlanden – Les Pays-Bas français Annales, 87–116.Google Scholar
1988Parallèles phonétiques des deux côtés de la frontière linguistique franco-néerlandaise: la diphtongaison de [ɛ] entravé. In: P. van Reenen and K. van Reenen-Stein (eds.), Distributions spatiales et temporelles, constellations des manuscrits. Études de variation linguistique offertes à Anthonij Dees à l’occasion de son 60me anniversaire. Amsterdam: Benjamins, 187–199.Google Scholar
van der Hoek, Michel
2009The Dutch diminutive suffix and palatalization in Medieval Dutch. Zeitschrift für Dialektologie und Linguistik 76, 1–13. DOI logoGoogle Scholar
2010aOld Franconian and Middle Dutch <gh> and Velar Palatalization. Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur 132, 1–17. DOI logoGoogle Scholar
2010bPalatalization in West Germanic. PhD dissertation, University of Minnesota.Google Scholar
Hoekstra, Eric
1995K.H. Heeroma: strider en tsjûger foar it ABN. Oer de gearhing tusken taalkunde, taalpolityk en nasjonale identiteit. Us Wurk 44, 51–68.Google Scholar
2012Fries substraat in de syntaxis van het West-Fries: oorsprong en implicatie van het onderscheid tussen infinitief en gerundium en hun syntactische distributie. In: Bremmer & de Vaan 2012, 151–172.Google Scholar
Hoekstra, Jarich
2000Ta Aldfrysk t(h)riuch njonken t(h)ruch ‘per’. Us Wurk 49, 114–120.Google Scholar
2001An outline history of West Frisian. In: Munske 2001, 722–734. DOI logoGoogle Scholar
2007Dental mutation (‘Dentalumlaut’) in Frisian and other languages on the North Sea littoral. NOWELE 50–51, 43–62.Google Scholar
2010Westerlauwersk etymologysk griemmank (V). Us Wurk 59, 101–120.Google Scholar
Hoekstra, Jarich & Geart Tigchelaar
2014 kenna~kanna: the e/a-variation in Old Frisian and its Modern Frisian Reflexes. ABäG 73, 185–200.Google Scholar
Hof, Jan Jelles
1933Friesche dialectgeographie. The Hague: Nijhoff.Google Scholar
Hofmann, Dietrich
1961Die k-Diminutiva im Nordfriesischen und in verwandten Sprachen. Cologne: Böhlau.Google Scholar
1964‘Germanisch’ ē2 im Friesischen. In: W. Foerste and K. H. Borck (eds.), Festschrift für Jost Trier zum 70. Geburtstag. Cologne: Böhlau, 160–185.Google Scholar
1970Zur Entwicklung von germ. *fanja ‘Sumpf, Moor’ im niederdeutschniederländisch-friesischen Nordwesten. Niederdeutsches Wort 10, 95–108.Google Scholar
1972–1973Fries. tiuche, deutsch zeche, griech. díkē, und Verwandte. Us Wurk 21–22, 55–80.Google Scholar
1973 Teche und tiuche . Niederdeutsches Wort 13, 1–17.Google Scholar
1982Der Name der Juden in den altgermanischen Sprachen. German Life and Letters. New Series, Vol. 35, No. 4, 296–314. DOI logoGoogle Scholar
Hofmann, Dietrich and Anne T. Popkema
2008Altfriesisches Handwörterbuch. Heidelberg: Winter.Google Scholar
Hofstra, Tette
2003Altfriesisch und Altniederländisch. ABäG 57, 77–91.Google Scholar
Hol, Adriana
1941Het prefix in het verleden deelwoord, TNTL 60, 249–293.Google Scholar
Holtus, Günter
1990Geschichte des Wortschatzes. In: G. Holtus, M. Metzeltin, C. Schmitt (eds.), Lexikon der Romanistischen Linguistik. Vol. V, 1: Französisch. Tübingen: Niemeyer, 519–529.Google Scholar
Hoppenbrouwers, Peter
1990Agricultural production and technology in the Netherlands, c. 1000–1500. In: G. Astill and J. Langdon (eds.), Medieval Farming and Technology. The Impact of Agricultural Change in Northwest Europe. Leiden: Brill, 89–114.Google Scholar
2002Van waterland tot stedenland. De Hollandse economie ca. 975–ca. 1570. In: T. de Nijs and E. Beukers (eds.), Geschiedenis van Holland. Deel 1 tot 1572. Hilversum: Verloren, 103–148.Google Scholar
van der Horst, Joop
2008Geschiedenis van de Nederlandse syntaxis, 2 vols. Louvain: Universitaire Pers Leuven.Google Scholar
Howell, Rob
2006Immigration and koineisation: the formation of early modern Dutch urban vernaculars. Transactions of the Philological Society 104, 207–227. DOI logoGoogle Scholar
HWW = Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard
2006Hoekschewaards Woordenboek. Klaaswaal: Deboektant.Google Scholar
Jacobs, Jozef
1911Vergelijkende klank- en vormleer der Middelvlaamsche dialecten. Deel 1: Klankleer. Ghent: Siffer.Google Scholar
1927Het West-Vlaamsch – van de oudste tijden tot heden. Groningen/The Hague: Wolters.Google Scholar
Jansen, Gelein
1993Tessels Woordenboek met sèèggies. Den Burg: Langeveld & de Rooy.Google Scholar
’t Jong, Henk and Marc C. Dorst
2009Dordrecht Ondergronds Briefrapport 23. Een archiefonderzoek naar vermeldingen van nederzettingen in de Groote Waard van vóór 1421. Dordrecht: Gemeente Dordrecht.Google Scholar
Jongen, René
1970L’article défini “gen” dans les dialectes bas-franciques méridionaux. In: E. Nieuwenborg (ed.), Mélanges offerts au professeur J. L. Pauwels à l’occasion de son éméritat. Louvain: Université de Louvain, 169–202.Google Scholar
Kaartenbank
Karsten, Gerrit
1931–1934Het dialect van Drechterland. Two volumes. Purmerend: Muusses.Google Scholar
van de Kerckhove, L.
1949De namen van de azijn in de Zuidnederlandse dialecten. Leuvense Bijdragen 39, 114–124.Google Scholar
Kern, Johan Hendrik
1929Over de taal van de brieven van Huygens’ Zusters en Dorothea van Dorp. TNTL 48, 49–113.Google Scholar
Keymeulen, Lut
1993De Zuidwestbrabantse mouillering en de umlaut. Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie 65, 115–42.Google Scholar
Keyser, Sijbrand
1951Het Tessels: inleiding, vocabulaire en teksten. Leiden: Brill.Google Scholar
Kieft, Anthonij
1945Assibilatie in het Nederlands. De Nieuwe Taalgids 38, 173–183.Google Scholar
Kiliaan
1599 = Cornelis Kilianus, Etymologicum teutonicae linguae siue dictionarium Teutonico-Latinum, praecipuas teutonicae linguae dictiones et phrases latinè interpretatas, et cum alii nonnullis linguis obiter collatas complectens. Editio tertia. Antwerp: ex officina Plantiniana, apud Ioannem Moretum.Google Scholar
Klein, Thomas
1979Zum altniederländischen Leidener Willeram und zu einigen westgermanischen Pronominalformen. Zeitschrift für deutsche Philologie 98, 425–447.Google Scholar
1990Die Straubinger Heliand-Fragmente: Altfriesisch oder altsächsisch? ABäG 31–32, 197–225.Google Scholar
2003Althochdeutsch und Altniederländisch. ABäG 57, 19–60.Google Scholar
2004Im Vorfeld des Althochdeutschen und Altsächsischen. In: A. Greule, E. Meineke and C. Thim-Mabrey (eds.), Entstehung des Deutschen. Festschrift für Heinrich Tiefenbach. Heidelberg: Winter, 241–270.Google Scholar
Kloeke, Gesinus
1923Die Entstehung der niederländischen Diminutivendung -tje . Zeitschrift für deutsche Mundarten, 217–231.Google Scholar
1925Zijn er reflexen van de Hollandsche expansie in de huidige Nederlandsche dialecten waar te nemen? TNTL 44, 44–50.Google Scholar
1926aDe ondergang van het pronomen Du. (Met een kaartje). De Nieuwe Taalgids 20, 1–10.Google Scholar
1926bOudhollandsche relicten met ‘U’-uitspraak voor Germ. û. De Nieuwe Taalgids 20, 184–189.Google Scholar
1927De Hollandsche Expansie in de zestiende en zeventiende eeuw en haar weerspiegeling in de hedendaagsche Nederlandsche dialecten: proeve eener historisch-dialectgeographische synthese. The Hague: Nijhoff.Google Scholar
1932Zum Ingwäonismenproblem. In: O. Laufer, E. Schröder et al. (eds.), Niederdeutsche Studien: Conrad Borchling zum 20. März 1932 dargebracht. Neumünster: Wachholtz, 338–366.Google Scholar
1934De Noordnederlandsche tegenstelling westoost-zuid weerspiegeld in de a-woorden, een dialectgeographische excursie om de Zuiderzee (vervolg en slot van Jaargang 27, blz. 241–56). De Nieuwe Taalgids 28, 64–85.Google Scholar
1936Woensdag (met een kaart). TNTL 55, 148–156.Google Scholar
1950Herkomst en groei van het Afrikaans. Leiden: Universitaire Pers.Google Scholar
Kocks, Geert
1996–2000Woordenboek van de Drentse dialecten, met medewerking van J.P. Vording, A. Beugels en H. Bloemhoff. Assen: van Gorcum.Google Scholar
Koene, Bert
2010Goede luiden en gemene onderzaten: Assendelft vanaf zijn ontstaan tot de nadagen van de Gouden Eeuw. Hilversum: Verloren.Google Scholar
Koene, Bert, Fred Schweitzer and Jan Morren
2003Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen. Hilversum: Verloren.Google Scholar
Koivulehto, Jorma
1971‘Jäten’ in deutschen Mundarten. Helsinki: Suomalainen Tiedeakatemia.Google Scholar
de Koning, Jan
2012De betekenis van Noord-Holland binnen vroegmiddeleeuws Frisia. In: Bremmer & de Vaan 2012, 3–31.Google Scholar
Kortlandt, Frederik
1988Proto-Germanic obstruents. ABäG 27, 3–10.Google Scholar
1990The Germanic third class of weak verbs. NOWELE 15, 3–10. DOI logoGoogle Scholar
1991Kluge’s Law and the rise of Proto-Germanic geminates. ABäG 34, 1–4.Google Scholar
1992The Old Norse i-umlaut. NOWELE 20, 27–31. DOI logoGoogle Scholar
1993Old High German umlaut. ABäG 37, 19–20.Google Scholar
1994On breaking. NOWELE 24, 15–19. DOI logoGoogle Scholar
1996The High German consonant shift. ABäG 46, 53–57.Google Scholar
2006Germanic *ē1 and *ē2 . NOWELE 49, 51–54. DOI logoGoogle Scholar
2008Anglo-Frisian. NOWELE 54/55, 265–278. DOI logoGoogle Scholar
Krahe, Hans and Wolfgang Meid
1969Germanische Sprachwissenschaft. III: Wortbildungslehre. Berlin: de Gruyter.Google Scholar
Kritzraedt, Jacob
1640Annales Gangeltenses. Edited in 2005 by Augustinus M. P. P. Janssen. Maastricht: Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap.Google Scholar
Krogh, Steffen
1996Die Stellung des Altsächsischen im Rahmen der germanischen Sprachen. Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht. DOI logoGoogle Scholar
1997Zur Entstehung des Niederländischen. In: E. Glaser and M. Schlaefer (eds.), Grammatica Ianua Artium. Festschrift für Rolf Bergmann zum 60. Geburtstag. Heidelberg: Winter, 21–31.Google Scholar
2013Die Anfänge des Altsächsischen. NOWELE 66, 141–168. DOI logoGoogle Scholar
Kroonen, Guus
2011The Proto-Germanic n-stems. A study in diachronic morphology. Amsterdam: Rodopi. DOI logoGoogle Scholar
2013Etymological Dictionary of Proto-Germanic. Leiden/Boston: Brill.Google Scholar
Kruijsen, Joep
1995Geografische patronen in taalcontact. Romaans leengoed in de Limburgse dialecten van Haspengouw. Amsterdam: P. J. Meertens-Instituut.Google Scholar
(ed.) 2006Een eeuw lang Limburgs. SGV-Enquête 1914 – Veldeke 2006. Roermond: Veldeke Limburg.Google Scholar
2014Waalse elementen in de dialecten van het Tongerlands. Jaarboek 16 van de VLDN, 29–47.Google Scholar
Kruijsen, Joep and Nicoline van der Sijs
2010Mapping Dutch and Flemish. In: A. Lameli, R. Kehrein and S. Rabanus (eds.), Language and Space. An International Handbook of Linguistic Variation. Volume 2: Language Mapping. Berlin: De Gruyter Mouton, 180–202. DOI logoGoogle Scholar
Kuiken, Kees
2006Copers of krakers? Een bijdrage aan het ontginningsdebat. Holland 38, 97–101.Google Scholar
Kuipers, Jan and Robbert Jan Swiers
2005Het Verhaal van Zeeland. Hilversum: Verloren.Google Scholar
Kümmel, Martin Joachim
2014Zur Rekonstruktion der altinselnordfriesischen Phonologie. ABäG 73, 243–260.Google Scholar
Kunze, Konrad
2003dtv-Atlas Namenkunde. Vor- und Familiennamen im deutschen Sprachgebiet. 4. überarbeitete und erweiterte Auflage. München: Deutscher Taschenbuch Verlag.Google Scholar
Künzel, Rudi E., Dirk P. Blok and J. M. Verhoeff
1989Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200. Amsterdam: P. J. Meertens-Instituut.Google Scholar
Kwakkel, Erik
2005 Hebban olla uogala in historisch perspectief. TNTL 121, 1–24.Google Scholar
Kyes, Robert
1969The Old Low Franconian Psalms and glosses. Ann Arbor: University of Michigan Press.Google Scholar
Lafeber, Anton
1967Het Dialect van Gouda. With the collaboration of L. B. Korstanje. Gouda: Oudheidkundige Kring “Die Goude”.Google Scholar
Laker, Stephen
2007Palatalization of Velars: A major link of Old English and Old Frisian. ABäG 64, 165–184.Google Scholar
2010British Celtic Influence on English Phonology. PhD Dissertation, Leiden University.Google Scholar
2014The Downfall of Dental Fricatives: Frisian Perspectives on a Wider Germanic Trend. ABäG 73, 261–300.Google Scholar
Landheer, Hendrik
1951Klank- en vormleer van het dialect van Overflakkee. Assen: van Gorcum.Google Scholar
Larsen, Niels-Erik
2001Grafematische analyse van een Middelnederlandse tekst: het grafeemsysteem van de Vroegmiddelnederlandse Statuten van de Gentse Leprozerie uit 1236. PhD-dissertation, Leiden University.Google Scholar
Lasch, Agathe
1911–1912Die Berliner Volkssprache. Brandeburgia 20, 127–142 [= Ausgewählte Schriften zur niederdeutschen Philologie, eds. R. Peters and T. Sodmann, Neumünster: Wachholtz, 471–486].Google Scholar
1914Mittelniederdeutsche Grammatik. Halle: Niemeyer. [unchanged reprint 19749, Tübingen: Niemeyer]Google Scholar
Leenders, Karel
2004De interactie tussen mens en natuur in de strijd om land en water in het zuiden van Holland, 1200–1650. Holland 2004, 142–161.Google Scholar
2013Verdwenen venen. Een onderzoek naar de ligging en exploitatie van thans verdwenen venen in het gebied tussen Antwerpen, Turnhout, Geertruidenberg en Willemstad, 1250 – 1750. Actualisatie 2013. Woudrichem: Pictures.Google Scholar
Lebecq, Stéphane
1984Marchands et navigateurs frisons du haut moyen âge. Two volumes. Lille: Presses Universitaires.Google Scholar
Lehouck, Alexander
2010Het verdwenen landschap en de etymologie van Koksijde: een landschapshistorische benadering op basis van plaatsnamen. In: J. De Caluwe and J. van Keymeulen (eds.), Voor Magda. Artikelen voor Magda Devos bij haar afscheid van de Universiteit Gent. Ghent: Vakgroep Nederlandse Taalkunde/Academia Press, 397–419.Google Scholar
Leiss, Elisabeth
1997Genus im Althochdeutschen. In: E. Glaser and M. Schlaefer (eds.), Grammatica Ianua Artium. Festschrift für Rolf Bergmann zum 60. Geburtstag. Heidelberg: Winter, 33–48.Google Scholar
Lens, Maria
2004Huge van Bordeeus. PhD-Dissertation, Groningen University.Google Scholar
Leys, Odo
1959De bij- en beroepsnamen van Germaanse oorsprong in de Westvlaamse oorkonden tot 1225 (III). Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde 35, 83–98, 139–157.Google Scholar
1961Het toponiem Weinebrugge. Een ingweonisme. Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam 37, 59–62.Google Scholar
Liberman, Anatoly
2007Palatalized and Velarized Consonants in English against their Germanic Background, with Special Reference to i-Umlaut. In: C. Cain and G. Russom (eds.), Studies in the History of the English Language III. Managing Chaos: Strategies for Identifying Change in English. Berlin: Mouton de Gruyter, 5–36. DOI logoGoogle Scholar
2008An Analytic Dictionary of English Etymology: An Introduction. Minneapolis: University of Minnesota.Google Scholar
Lindemans, Jan
1950Over de invloed van enige vorstinnennamen op de naamgeving in de Middeleeuwen. Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1950, 99–111.Google Scholar
1954De diminutiefvormen van Onl. magid in de Zuid-Brabantse dialecten. Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1954, 263–269.Google Scholar
van der Linden, Hendrik
1956De cope: bijdrage tot de rechtsgeschiedenis van de openlegging der Hollands-Utrechtse laagvlakte. Assen: Van Gorcum.Google Scholar
van Loey, Adolphe
1951Deuvik. De Nieuwe Taalgids 44, 259.Google Scholar
1958Middelnederlandse werkwoorden op -rzen . Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1958, 647–651.Google Scholar
1960Fonologische en dialectgeografische beschouwingen over enkele Brabantse problemen. Taal en Tongval 12, 132–148.Google Scholar
1967Over westmnl. ê / ei . Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, 31–85.Google Scholar
1976Middelnederlandse spraakkunst. II. Klankleer. 7th edition. Groningen: Tjeenk Willink.Google Scholar
1980Middelnederlandse spraakkunst. I. Vormleer. 9th edition. Groningen: Wolters-Noordhoff.Google Scholar
Löfstedt, Ernst
1931Nordfriesische Dialektstudien. Lund: Gleerup.Google Scholar
1963–1965Beiträge zur nordseegermanischen und nordseegermanisch-nordischen Lexikographie. Niederdeutsche Mitteilungen 19/21, 281–345.Google Scholar
1966Beiträge zur nordseegermanischen und nordseegermanisch-nordischen Lexikographie. Niederdeutsche Mitteilungen 22, 39–64.Google Scholar
van Loon, Jozef
1980Morfeemgeografie van de Nederlandse herkomstnamen. Naamkunde 12, 137–174.Google Scholar
1981Bijdrage tot de morfeemgeschiedenis en -geografie van de Nederlandse toenamen. Handzame.Google Scholar
1996Endogene factoren in de diachrone morfologie van de Germaanse talen. Tongeren: Michiels.Google Scholar
2000De ontstaansgeschiedenis van het begrip ‘stad’. Ghent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.Google Scholar
2003De chronologie van de r-metathesis in het Nederlands en aangrenzende Germaanse talen. ABäG 57, 141–167.Google Scholar
2014Historische fonologie van het Nederlands. Second edition. Antwerp: Universitas.Google Scholar
Loporcaro, Michele
2014Vowel Length from Latin to Romance. Oxford: Oxford University Press.Google Scholar
Louwen, Kenny
2009Zur Lesart und Hybridität der altniederlandischen Federprobe. ABäG 65, 61–68.Google Scholar
Loveluck, Chris and Dries Tys
2006Coastal societies, exchange and identity along the Channel and southern North Sea shores of Europe, AD 600–1000. Journal of Maritime Archaeology 1, 140–169. DOI logoGoogle Scholar
Lucassen, Jan
1991Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel ( Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde 62). Hasselt: VLDN.Google Scholar
Lugt, Freek
2012Het ontstaan van Leiden. Over de burggraaf, de ontginning, de opwas, het stadsrecht. Leiden: Primavera.Google Scholar
Luick, Karl
1964Historische Grammatik der englischen Sprache. Mit dem nach den hinterlassenen Aufzeichnungen ausgearbeiteten zweiten Kapitel. Oxford: Blackwell [reprint of the edition Leipzig 1921–1940].Google Scholar
Maes, Ulrich
2005De dialectenquête van Coquebert de Montbret in Limburg: vergeten pionierswerk voor de Nederlandse dialectologie. Taal en Tongval 57, 202–219.Google Scholar
2012Het dialect van Meijel in de negentiende eeuw. Jaarboek 14 van de VLDN, 53–61.Google Scholar
Mailhammer, Robert
2013Towards a framework of contact etymology. In: R. Mailhammer (ed.), Lexical and Structural Etymology: Beyond Word Histories. Berlin: De Gruyter Mouton, 9–31. DOI logoGoogle Scholar
de Man, Louis and Piet van Sterkenburg
1977Het glossarium Bernense: een vroegmiddelnederlandse tweetalige Latijns-Limburgs woordenlijst. The Hague: Nijhoff.Google Scholar
MAND = Morfologische Atlas van de Nederlandse Dialecten
2005–2008 Amsterdam: Amsterdam University Press.Google Scholar
Mansion, Joseph
1924Oud-Gentsche naamkunde; bijdrage tot de kennis van het Oud-Nederlandsch. The Hague: Nijhoff.Google Scholar
1933Het element hide in plaatsnamen. Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, 123–126.Google Scholar
Marynissen, Clem
1974ONl. -cin, MNl. -sin . Naamkunde 6, 100–166.Google Scholar
1986Hypokoristische suffixen in Oudnederlandse persoonsnamen inz. de z- en l-suffixen. Ghent: Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde.Google Scholar
Marynissen, Ann
1994Limburgse familienamengeografie. Naamkunde 26, 243–301. DOI logoGoogle Scholar
1995De flexie van het substantief in het 13de-eeuwse ambtelijke Middelnederlands. Louvain: Peeters.Google Scholar
1998Van (t)ke naar (t)je. De oorsprong en verspreiding van het Nederlandse diminutiefsuffix (t)je . TNTL 114, 252–269.Google Scholar
2002Tussen Brussel en Amsterdam: familienamen en migratie binnen het Nederlandse taalgebied. Naamkunde 34, 239–256. DOI logoGoogle Scholar
2004De conditionering van de sjwa-apocope bij zijn ontstaan in het Middelnederlands. In: J. De Caluwe, M. Devos, G. De Schutter and J. Van Keymeulen (eds.), Schatbewaarder van de taal. Johan Taeldeman. Liber Amicorum. Ghent: Academia, 609–620.Google Scholar
2011Namen. In: Nicoline van der Sijs (red.), Dialectatlas van het Nederlands. Amsterdam: Bert Bakker, 300–353.Google Scholar
Marynissen, Ann and Damaris Nübling
2010Familiennamen in Flandern, den Niederlanden und Deutschland. Ein diachroner und synchroner Vergleich. In: A. Dammel, S. Kürschner and D. Nübling (eds.), Kontrastive germanistische Linguistik. Themenband der Reihe “Germanistische Linguistik”. Volume 1. Hildesheim: Olms, 311–362.Google Scholar
Matras, Yaron
2007The borrowability of structural categories. In: Y. Matras & J. Sakel (eds.), Grammatical Borrowing in Cross-Linguistic Perspective. Berlin/New York: Mouton de Gruyter, 31–73.Google Scholar
2009Language Contact. Cambridge: Cambridge University Press. DOI logoGoogle Scholar
Maurer, Friedrich
1942Nordgermanen und Alemannen. 1st ed. Strasbourg: Institut für geschichtliche Landeskunde an der Universität Freiburg.Google Scholar
van der Meer, Marten Jan
1927 Historische Grammatik der niederländischen Sprache . I. Band: Einleitung und Lautlehre. Heidelberg: Winter.Google Scholar
van der Meer, Simon
1949Venloer Stadt-texte 1320–1543. Eine lautliche und orthographische Untersuchung. Nijmegen: Centrale Drukkerij.Google Scholar
Meertens, Piet
1942Enkele opmerkingen over onze visserstaal. De Nieuwe Taalgids 36, 159–167.Google Scholar
1958Johan Winkler en zijn dialecticon. Taal en Tongval 10, 4–15.Google Scholar
Miedema, Henk
1970Vroegoudfriese relicten met a voor oergerm. ai in Holland en Zeeland. Naamkunde 2, 1–12.Google Scholar
1971Noordzeegermaans en Vroegoudfries. De niet-friese ingweonismen in Schönfeld’s Historische Grammatica. Leuvense Bijdragen 60, 99–104.Google Scholar
1972Nederlands keen, Engels chine, Fries sein . Naamkunde 4, 40–45.Google Scholar
1977Noordzeegermaans (Ingweoons), Fries en Nederlands. De Nieuwe Taalgids 70, 465–472.Google Scholar
1979 reahel problems, the homonym hel and the distribution of Old Frisian and Middle English breg ‘bridge’. Us Wurk 28, 155–162.Google Scholar
1980aEnkele opmerkingen over de noordhollandse terpnaam Keinse . Naamkunde 12, 207–212.Google Scholar
1980bBreg, reg and green cheese is Old English and Old Friese. In: J. Kruijsen (ed.), Liber Amicorum Weijnen. Assen: van Gorcum, 180–187.Google Scholar
1987Oudfries eyland en âland ‘eiland’. Taal en Tongval 39, 174–184.Google Scholar
1988Het ontstaan van Fries, Engels, Nederlands en de Noordzeegermaanse ontrondingen. Taal en Tongval 40, 20–34.Google Scholar
Mihm, Arend
2001Das Aufkommen der hochmittelalterlichen Schreibsprachen im nordwestlichen Sprachraum. In: K. Gärtner, G. Holtus, A. Rapp and H. Völker (eds), Skripta, Schreiblandschaften und Standardisierungstendenzen. Urkundensprachen im Grenzbereich von Germania und Romania im 13. und 14. Jahrhundert. Trier: Kliomedia, 563–618.Google Scholar
Milroy, James and Leslie Milroy
1985Linguistic change, social network and speaker innovation. Journal for Linguistics 21, 339–384. DOI logoGoogle Scholar
Minkova, Donka
2003Alliteration and sound change in Early English. Cambridge: Cambridge University Press. DOI logoGoogle Scholar
MNW =Eelco Verwijs, Jacob Verdam et al. 1885–1952Middelnederlandsch Woordenboek. The Hague: Nijhoff.Google Scholar
Moeyaert, Cyriel
2005Woordenboek van het Frans-Vlaams (Dictionnaire du Flamand de France). Edited by Dick Wortel. With the collaboration of Frans Debrabandere, Hugo Ryckeboer, Eric Duvoskeldt, and a preface by Félicien De Tollenaere. Louvain: Davidsfonds.Google Scholar
Mol, Hans
2011De middeleeuwse veenontginningen in Noordwest-Overijssel en Zuid-Friesland: datering en fasering. Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis 14, 49–90.Google Scholar
Molema, Helmer
1895 Woordenboek der Groningsche Volkstaal, in de 19de eeuw. Manuscript kept at the Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) in Leiden. Online edition: [URL].
Molemans, Jos
1979Toponymie van Wijchmaal. Mededelingen van de VLDN 19, 271–331.Google Scholar
Mooijaart, Marijke
1992Atlas van Vroegmiddelnederlandse taalvarianten. PhD dissertation, Leiden University.Google Scholar
Morlet, Marie-Thérèse
1968 Les noms de personne sur le territoire de l’ancienne Gaule du VIe au XIIe siècle . I. Les noms issus du germanique continental et les créations gallo-germaniques. Paris: CNRS.Google Scholar
Moulton, William
1954The Stops and Spirants of Early Germanic. Language 30, 1–42. DOI logoGoogle Scholar
Muller, Jacob Wijbrand
1921Een en ander over den Nieuwnederlandschen tweeklank öi of öü (‘ui’). TNTL 40, 140–175.Google Scholar
1926De herkomst van je en jij . TNTL 45, 81–110.Google Scholar
1936Over twee oude waterloopnamen: loos en kin, kene . Nomina Geographica Neerlandica 10, 29–41.Google Scholar
Munske, Horst Haider
(ed.) 2001Handbuch des Friesischen/Handbook of Frisian Studies. Tübingen: Niemeyer. DOI logoGoogle Scholar
Nedoma, Robert
2014Voraltfriesisch -u im Nominativ und Akkusativ Singular der maskulinen a-Stämme. ABäG 73, 343–368.Google Scholar
de Neef, Emiel
1897Klank- and vormleer van het gedicht van den VII vroeden van binnen Rome. Ghent: Siffer.Google Scholar
Nègre, Ernest
1990–1998Toponymie générale de la France. Four volumes. Geneva: Droz.Google Scholar
NEW =Jan de Vries 1971Nederlands Etymologisch Woordenboek. Leiden: Brill.Google Scholar
NFB = Nederlandse Familienamenbank
Nicolay, Johan
2010Settlement research and material culture in the northern Netherlands: Herrenhöfe and other evidence of socio-political differentiation. Siedlungs- und Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 33, 119–132.Google Scholar
Niebaum, Hermann
2001Der Niedergang des Friesischen zwischen Lauwers und Weser. In: Munske 2001, 430–442. DOI logoGoogle Scholar
Nielsen, Hans Frede
2000aThe Early Runic Language of Scandinavia. Heidelberg: Winter.Google Scholar
2000bIngwäonisch. Reallexikon der Germanischen Altertumskunde, vol. 15, 432–439.Google Scholar
Nijdam, Han
1999The loss of Old Frisian h in initial consonant clusters. ABäG 51, 81–104.Google Scholar
NOWELE = North-Western European Language Evolution
1983–2013, Odense: Odense University Press; 2013–present, Amsterdam: Benjamins.Google Scholar
ONW = Oudnederlands Woordenboek
Oppermann, Otto
1933Fontes Egmundenses. Utrecht: Kemink.Google Scholar
Opprel, Abraham
1896Het dialect van Oud-Beierland. Deventer: Ter Braak.Google Scholar
1937Over deek en veek (een woordgeografisch onderzoek). TNTL 56, 209–224.Google Scholar
van Osta, Ward
1996Drecht en drecht-namen. Naamkunde 28, 51–77. DOI logoGoogle Scholar
Overdiep, Gerrit Siebe
1949Woordenboek van de volkstaal van Katwijk aan Zee. Antwerp: Standaard.Google Scholar
Pannekeet, Jan
1984Westfries Woordenboek. Wormerveer: Stichting Uitgeverij Noord-Holland.Google Scholar
1995Het Westfries. Inventarisatie van dialectkenmerken. Wormerveer: Uitgeverij Noord-Holland.Google Scholar
Paul, Hermann
1886 Prinzipien der Sprachgeschichte . Zweite Auflage. Halle: Niemeyer.Google Scholar
Paul, Hermann, Thomas Klein, Hans-Joachim Solms and Klaus-Peter Wegera
2007Mittelhochdeutsche Grammatik. 25. Auflage. Mit einer Syntax von Ingeborg Schöbler, neubearbeitet und erweitert von Heinz-Peter Prell. Tübingen: Niemeyer.Google Scholar
Pauwels, Jan Lodewijk
1940Het element se(n) in ‘doe sen ezel’. Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie 14, 55–66.Google Scholar
Pée, Willem
1936Dialectgeographie der Nederlandsche diminutiva. Ghent: Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde.Google Scholar
Peters, Robert and Norbert Nagel
2014Das digitale ‘Referenzkorpus Mittelniederdeutsch/Niederrheinisch’. Jahrbuch für germanistische Sprachgeschichte 5, 165–174. DOI logoGoogle Scholar
Pfister, Max
1998Germanisch-romanische Sprachgeschichte. In: G. Holtus, M. Metzeltin, C. Schmitt (eds.), Lexikon der Romanistischen Linguistik. Vol. VII: Kontakt, Migration und Kunstsprachen. Tübingen: Niemeyer, 231–245. DOI logoGoogle Scholar
Pijnenburg, Willy
1980Bijdrage tot de etymologie van het oudste Nederlands. Eindhoven: Lumo-Zet.Google Scholar
1982De mnl. ghe-loze participia, TNTL 98, 104–116.Google Scholar
1989Palatalisering, medialisering en ronding in het Vroegmiddelnederlands. In: A. Quak and F. van der Rhee (eds.), Palaeogermanica et Onomastica: Festschrift für J.A. Huisman zum 70. Geburtstag (= ABäG 29). Amsterdam: Rodopi, 151–161.Google Scholar
1997Vroegmiddelnederlands (circa 1200–1350). With the collaboration of K. van Dalen-Oskam, K. Depuydt, T. Schoonheim, and a syntax by J. van der Horst. In: M. van den Toorn, W. Pijnenburg, J. van Leuvensteijn, J. van der Horst (eds.), Geschiedenis van de Nederlandse Taal. Amsterdam University Press, 69–145.Google Scholar
2005Veertien deernen: over de datering van de overgang ie > ee voor r plus dentaal. In: J. Engelsman, J. Kruijsen, E. Sanders and R. Tempelaars (red.), Taal als levenswerk; aspecten van de Nederlandse taalkunde. Den Haag: Sdu, 111–117.Google Scholar
PLAND = Database Plantennamen in de Nederlandse Dialecten
Plantin, Christophe
1573Thesaurus Theutonicae linguae. Schat der Neder-duytscher spraken. Inhoudende niet alleene de Nederduytsche woorden, maer oock verscheyden redenen ende manieren van spreken, vertaelt ende ouergeset int Francois ende Latijn. = Thresor du langage Bas-alman, dict vulgairement Flameng, traduict en François et en Latin. Antwerp: Plantin.Google Scholar
Pols, Meinardus
1885–1888Westfriesche Stadsrechten. Two volumes. The Hague: Nijhoff.Google Scholar
Post, Rudolf
2004Zur Geschichte und Erforschung des Moselromanischen. Rheinische Vierteljahrsblätter 68, 1–35.Google Scholar
Quak, Arend
1981 Die altmittel- und altniederfränkischen Psalmen und Glossen . Nach den Handschriften und Erstdrucken neu herausgegeben. Amsterdam: Rodopi.Google Scholar
1990aRunica Frisica. ABäG 31–32, 357–370.Google Scholar
1990bOver secundaire umlaut in het Oudnederlands. In: J. B. Berns et al., Feestbundel aangeboden aan prof. dr. D. P. Blok ter gelegenheid van zijn 65ste verjaardag en zijn afscheid als hoogleraar in de nederzettingsgeschiedenis in verband met de plaatsnaamkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hilversum: Verloren, 300–303.Google Scholar
1992Versuch einer Formenlehre des Altniederländischen auf der Basis der Wachtendonckschen Psalmen. In: R. H. Bremmer Jr. and A. Quak (eds.), Zur Phonologie und Morphologie des Altniederländischen. Odense University Press, 81–123. DOI logoGoogle Scholar
1995Zur Dehnung in offener Silbe im älteren Niederländischen. ABäG 42, 149–157.Google Scholar
2000Über h- vor Liquiden und Nasalen im Altniederländischen. In: A. Grotans, H. Beck, A. Schwob (eds.), De Consolatione Philologiae. Studies in Honor of Evelyn S. Firchow. Göppingen: Kümmerle, 709–715.Google Scholar
2003Altfriesisches in altniederländischen Ortsnamen. ABäG 57, 281–310.Google Scholar
2004Zum Reflex von /j/ in unbetonten Silben im Altniederländischen. In: A. Greule, E. Meineke, C. Thim-Mabrey, Entstehung des Deutschen: Festschrift für Heinrich Tiefenbach. Heidelberg: Winter, 355–366.Google Scholar
2008aArchaische Wörter in den Malbergischen Glossen der ‘Lex Salica’. In: A. Lubotsky, J. Schaeken and J. Wiedenhof (eds.), Evidence and counter-evidence: essays in honour of Frederik Kortlandt. Vol. 1: Balto-Slavic and Indo-European linguistics. Amsterdam: Rodopi, 469–487.Google Scholar
2008bZur Freilassungsformel in den Malbergischen Glossen der ‘Lex Salica’. In: K. Dekker, A. MacDonald and H. Niebaum (eds.), Northern voices: essays on Old Germanic and related topics, offered to professor Tette Hofstra. Louvain: Peeters, 139–148.Google Scholar
2010Hintergründe eines altniederländischen Textes. ABäG 66, 63–74.Google Scholar
2012aHet Friese karakter van Noord-Holland op basis van de oudste persoonsnamen. In: Bremmer & de Vaan 2012, 85–100.Google Scholar
2012bHet oudste Oudfries. Philologia Frisica anno 2008, 57–74.Google Scholar
2014De Oudnederlandse appellatieven op -ing . In: F. Van de Velde, H. Smessaert, F. Van Eynde, S. Verbrugge (eds.), Patroon en Argument. Een dubbelfeestbundel bij het emeritaat van William Van Belle en Joop van der Horst. Louvain: Universitaire Pers, 459–478. DOI logoGoogle Scholar
Quak, Arend and Joop van der Horst
1997Oudnederlands (tot 1200), met syntaxis door J. M. van der Horst. In: M. van den Toorn, W. Pijnenburg, J. van Leuvensteijn, J. van der Horst (eds.), Geschiedenis van de Nederlandse Taal. Amsterdam: Amsterdam University Press, 37–68.Google Scholar
2002Inleiding Oudnederlands. Louvain: Universitaire Pers.Google Scholar
van Reenen, Pieter
2014CIJNS en TIJNS, één belasting twee termen. Taal en Tongval 66, 85–116. DOI logoGoogle Scholar
van Reenen, Pieter and Maaike Mulder
1993Een gegevensbank van 14e-eeuwse Middelnederlandse dialecten op computer. Lexikos 3, 259–281.Google Scholar
Reker, Siemon
2002Gronings. The Hague: Sdu.Google Scholar
Remacle, Louis
1948Le problème de l’ancien wallon. Liège: Faculté de philosophie et lettres. DOI logoGoogle Scholar
Remmers, Arend
1994Zum ostfriesischen Niederdeutsch (I). Jahrbuch des Vereins für Niederdeutsche Sprachforschung 117, 130–168.Google Scholar
1995Zum ostfriesischen Niederdeutsch (II). Jahrbuch des Vereins für Niederdeutsche Sprachforschung 118, 211–244.Google Scholar
1996Zum ostfriesischen Niederdeutsch (III). Jahrbuch des Vereins für Niederdeutsche Sprachforschung 119, 141–178.Google Scholar
Renes, Hans
2008De stad in het landschap. In: R. Rutte and H. van Engen (eds.), Stadswording in de Nederlanden: op zoek naar overzicht. Hilversum: Verloren, 15–46.Google Scholar
Rentenaar, Rob
1972 Mad en made in de toponymie van Westnederland. Naamkunde 4, 284–319.Google Scholar
2006Muide en mouth. A medieval place-name element in the North Sea region. In: P. Gammeltoft and B. Jørgensen (eds.), Names through the Looking-Glass. Festschrift in honour of Gillian Fellows-Jensen, July 5th 2006. Copenhagen: Reitzels, 189–207.Google Scholar
RhWb = Rheinisches Wörterbuch
1923–1971J. Franck, J. Müller et al. Berlin: Klopp.Google Scholar
Ringe, Don
2006From Proto-Indo-European to Proto-Germanic. Oxford: Oxford University Press. DOI logoGoogle Scholar
Ringe, Don and Ann Taylor
2014The Development of Old English. Oxford: Oxford University Press. DOI logoGoogle Scholar
RND =Edgar Blancquaert and Willem Pée (eds.) 1925–1982Reeks Nederlandse Dialectatlassen. Sixteen volumes. Antwerp: De Sikkel. Online at [URL].
Roelandts, Karel
1950Dialectologie en onomastiek. In: H. J. van de Wijer et al. (eds.), Album aangeboden aan Prof. Dr. L. Grootaers, hoogleraar aan de Katholieke Universiteit te Leuven bij zijn vijf en zestigste verjaring. Louvain: St. Alfonsdrukkerij, 159–175.Google Scholar
Rogby, Ove
1963Das Verhältnis zwischen ae. bāt m., afries *bāt, mnd. bôt m.n., mnl. boot m. und an. batr m. “Boot”. It Beaken 25, 302–306.Google Scholar
Rohlfs, Gerhard
1966–69Grammatica storica della lingua italiana e dei suoi dialetti. Three volumes. Turin: Einaudi.Google Scholar
Roks, Truus
2011Oud Schrift in Limburg. Les- en Oefenboek voor het leren van oude handschriften. Zutphen: Walburg.Google Scholar
Rombaut, Hans
2009Getijden op aarde. Beschouwingen over de dagelijkse getijdenwerking in relatie tot de loop van de Schelde tijdens het eerste millennium. In: A. Maas and J. Jochems (eds.), Zee, wind, veen en land. Kustvorming in de Lage Landen. Breda: Papieren Tijger, 33–69.Google Scholar
de Rooij, Jaap
1965I knew you knew he knew. Taal en Tongval 17, 105–123.Google Scholar
1991Regionale variatie in het gebruik van er II. Taal en Tongval 43, 18–46.Google Scholar
Roukens, Winand
1937Wort- und Sachgeographie in niederländisch-Limburg und den benachbarten Gebieten. 2 vols. Nijmegen: De Gelderlander.Google Scholar
Rübekeil, Ludwig
2014Frühgeschichte und Sprachgeschichte in den Niederlanden. ABäG 71, 53–98.Google Scholar
Ryckeboer, Hugo
1977Het Nederlands van de Franse Westhoek, situatie en situering. Taal en Tongval 29, 50–66.Google Scholar
1979Het Vlaams van de Franse Westhoek in het geheel van het Nederlandse taalgebied. De Franse Nederlanden/Les Pays-Bas Français, 1979, 139–156.Google Scholar
1991De spontane palatalisatie. Een Nederlands-Picardische parallel? In: Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 45, 113–135. [= Ryckeboer 1997, 147–169]. DOI logoGoogle Scholar
1997Het Nederlands in Noord-Frankrijk. Sociolinguïstische, dialectologische en contactlinguïstische aspecten. Ghent: Vakgroep Nederlandse Taalkunde.Google Scholar
Salverda de Grave, Jean-Jacques
1901Les mots dialectaux du français en moyen-néerlandais. Romania 30, 65–112. DOI logoGoogle Scholar
1906De Franse woorden in het Nederlands. Amsterdam: Müller.Google Scholar
Sanders, Willy
1971Willerammi Eberspergensis abbatis in Canticis Canticorum: die Leidener Handschrift. München: Fink.Google Scholar
1974Der Leidener Willeram. Untersuchungen zur Handschrift, Text und Sprachform. München: Fink.Google Scholar
Sarauw, Christian
1921Niederdeutsche Forschungen I. Vergleichende Lautlehre der niederdeutschen Mundarten im Stammlande. Copenhagen: Bianco Luno.Google Scholar
1924Niederdeutsche Foschungen II. Die Flexionen der mittelniederdeutschen Sprache. Copenhagen: Bianco Luno.Google Scholar
van der Schaar, Johannes
1953Uit de wordingsgeschiedenis der Hollandse doop- en familienamen. Assen: Van Gorcum.Google Scholar
Schaffner, Stefan
2001Das Vernersche Gesetz und der innerparadigmatische grammatische Wechsel des urgermanischen im Nominalbereich. Innsbruck: Innsbrucker Beiträge zur Sprachwissenschaft.Google Scholar
Scheuermann, Ulrich
2001Friesische Relikte im ostfriesischen Niederdeutsch. In: Munske 2001, 443–448. DOI logoGoogle Scholar
Schiller, Karl and August Lübben
1875–1881Mittelniederdeutsches Wörterbuch. Bremen: Kühtmann.Google Scholar
Schlaug, Wilhelm
1955Studien zu den altsächsischen Personnenamen des 11. und 12. Jahrhunderts. Lund: Gleerup/Kopenhagen: Munksgaard.Google Scholar
1962Die altsächsischen Personennamen vor dem Jahre 1000. Lund: Gleerup/Kopenhagen: Munksgaard.Google Scholar
Schmid, Monika
2011Language Attrition. Cambridge: Cambridge University Press. DOI logoGoogle Scholar
Schmidt, Christoph G., Robert Nedoma and Klaus Düwel
2010/11Die Runeninschrift auf dem Kamm von Frienstedt, Stadt Erfurt. Die Sprache 49, 123–186.Google Scholar
Scholtmeijer, Harrie
1997De h-loosheid in Nederland boven de grote rivieren. In: A. van Santen and M. van der Wal (eds.), Taal in tijd en ruimte. FS Cor van Bree. Leiden: SNL, 213–224.Google Scholar
Schönfeld, Moritz
1932 Oe-relikten in Holland en Zeeland. Mededeelingen der KNAW, Afdeeling letterkunde 73, series A, 1. Amsterdam: Noord-Hollandsche, 1–33.Google Scholar
1934Gans. TNTL 53, 299–302.Google Scholar
1946Ingvaeoons. De Nieuwe Taalgid 39, 55–59.Google Scholar
Schönfeld, Moritz and Adolphe van Loey
1970Schönfelds Historische Grammatica van het Nederlands. Verzorgd door prof. dr. A. van Loey met medewerking van dr. M. Schönfeld. 8th edition. Zutphen: Thieme.Google Scholar
Schoonheim, Tanneke
1992De herkomst van de naam Noordwijk . In: A. H. Meijer, Straatnamenboek van Noordwijk. Noordwijks historie vanuit de straatnaam. Hilversum: Verloren, 22–23.Google Scholar
2004Vrouwelijke persoonsnamen in Holland en Zeeland tot 1300. Groningen: Gopher.Google Scholar
2008Sources of the Old Dutch Dictionary. In: M. Mooijaart and M. van der Wal (eds.), Yesterday’s Words: Contemporary, Current and Future Lexicography. Newcastle: Cambridge Scholars, 266–275.Google Scholar
van Schothorst, Wijnand
1904Het dialect der Noord-West-Veluwe. Utrecht: Kemink.Google Scholar
Schrijnen, Jos
1902Benrather-, uerdinger- en panningerlinie. TNTL 21, 249–252.Google Scholar
1907Taalgrenzen in Zuidnederland. Het Mich-kwartier. TNTL 26, 81–85.Google Scholar
Schrijnemakers, Arthur
2014Codex Nederlands-Limburgse toponiemen. Geleen: Stichting Cultuur-Historische Uitgaven Geleen.Google Scholar
Schrijver, Peter
1997Animal, vegetable and mineral: Some Western European substratum words. In: A. Lubotsky (ed.), Sound Law and Analogy: Papers in Honor of Robert S. P. Beekes on the Occasion of his 60th Birthday. Amsterdam: Rodopi, 293–316.Google Scholar
2002The rise and fall of British Latin: Evidence from English and Brittonic. In: M. Filppula, J. Klemola and H. Pitkänen (eds.), The Celtic Roots of English. Joensuu: University of Joensuu, 87–110.Google Scholar
2008Celtic, Romance and Germanic along the Nether Rhine Limes . In: P. Schrijver and J. L. García Alonso (eds.), Celtic and Other Languages in Ancient Europe. Aquilafuente: Ediciones Universidad de Salamanca, 197–201.Google Scholar
2014Language Contact and the Origins of the Germanic Languages. New York: Routledge.Google Scholar
Schuchardt, Hugo
1884Slawo-deutsches und Slawo-italienisches. Graz: Leuschner and Lubensky.Google Scholar
1885Ueber die Lautgesetze. Gegen die Junggrammatiker. Berlin: Oppenheim.Google Scholar
Schuermans, Lodewijk Willem
1865–1870Algemeen Vlaamsch idioticon. Louvain: Vanlinthout.Google Scholar
Schults Garfinkle, Mary
1975Ingwaeonic: A brief survey and evaluation. PhD Thesis, Cornell University.Google Scholar
de Schutter, Georges
1992Partitief of kwantitatief ER, of over de verklaring van syntactische variatie. Taal en Tongval 44, 15–26.Google Scholar
1999Fonologische parallellen aan weerszijden van de Germaans-Romaanse taalgrens. Taal en Tongval 51, 111–130.Google Scholar
de Schutter, Georges and Johan Taeldeman
1972De ovenpaal. Een kommentaar bij de kaart voor het Nederlandse taalgebied. Amsterdam: Noord-Hollandsche.Google Scholar
Schwager, Alexander
2014Methodisches zur graphematischen Erschließung des Leidener Willeram im Hinblick auf das Altniederländische. ABäG 71, 115–147.Google Scholar
Seebold, Elmar
1970Vergleichendes und etymologisches Wörterbuch der germanischen starken Verben. The Hague: Mouton. DOI logoGoogle Scholar
1995Wer waren die Friesen – sprachlich gesehen? In: V. Faltings, A. Walker and O. Wilts (eds.), Friesische Studien II. Beiträge des Föhrer Symposiums zur Friesischen Philologie vom 7.–8. April 1994. Odense: Odense University Press, 1–17. DOI logoGoogle Scholar
2007aDie malbergischen Glossen: Untersuchungen zu den malbergischen Glossen; Einführung. Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur 129, 1–7. DOI logoGoogle Scholar
2007bZur Entstehung der “Lex Salica”. Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur 129, 387–401. DOI logoGoogle Scholar
2007cMalb. ‘Leodardi’ und die altfriesischen Gesetze: Untersuchungen zu den malbergischen Glossen I. Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur 129, 8–17. DOI logoGoogle Scholar
2008Der germanische Rechterminus ‘texaca’ und die Entführung von Sklaven in der ‘Lex Salica’. Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur 130, 438–458. DOI logoGoogle Scholar
2010Frauenraub, Unzucht und Heirat mit Unfreien in der “Lex Burgundionum” und der “Lex Salica”. Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur 132, 366–377. DOI logoGoogle Scholar
2011Kluge. Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache. 25. Auflage. Berlin: de Gruyter.Google Scholar
SGV = Enquête Schrijnen-van Ginneken-Verbeeten
1914Written dialect enquiry from the southeast of the Netherlands. See Kruijsen 2006.Google Scholar
Siebs, Theodor
1889Zur Geschichte der englisch-friesischen Sprache. Halle: Niemeyer.Google Scholar
1901Geschichte der friesischen Sprache. In: H. Paul (ed.), Grundriß der germanischen Philologie. Bd. I: Begriff und Geschichte der germanischen Philologie. Methodenlehre. Schriftkunde. Sprachgeschichte. Second edition. Strasbourg: Trübner, 1152–1464.Google Scholar
van der Sijs, Nicoline, Pieter van Reenen and Margit Rem
2013Dialectgeografie van het Nederlands. In: T. Janssen and T. van Strien (eds.), Neerlandistiek in beeld. Amsterdam: Stichting Neerlandistiek VU/Münster: Nodus, 211–220.Google Scholar
Simmler, Franz
1974Die westgermanische Konsonantengemination im Deutschen unter besonderer Berücksichtigung des Althochdeutschen. München: Fink.Google Scholar
1981Graphematisch-phonematische Studien zum althochdeutschen Konsonantismus: insbesondere zur zweiten Lautverschiebung. Heidelberg: Winter.Google Scholar
Sjölin, Bo
2006Etymologisches Handwörterbuch des Festlandsnordfriesischen. Kiel: Christian-Albrechts-Universität.Google Scholar
Slicher van Bath, Bernard
1948Nederlandsche woorden in Latijnsche oorkonden en registers tot 1250 (I). TNTL 65, 38–53.Google Scholar
Soens, Tim, Dries Tys, Erik Thoen
2014Landscape transformation and social change in the North Sea Polders, the Example of Flanders (1000–1800 AD). Siedlungsforschung 31, 133–160.Google Scholar
Soudan, Wouter and Jozef Van Loon
2009Naar een Antroponymisch Woordenboek van de historische Nederlanden (tot 1225). Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie 81, 267–299.Google Scholar
Spenter, Arne
1968Der Vokalismus der akzentuierten Silben in der schiermonnikooger Mundart: eine geschichtliche Studie des autochtonen westfriesischen Inseldialekts. Copenhagen: Munksgaard.Google Scholar
1975Vroegoudfriese relicten in Holland en Zeeland en de stamvocaal van Nederlands taling. Naamkunde 7, 236–239.Google Scholar
1983Niederdeutsch-friesische Interferenzen. In: G. Cordes and D. Möhn (eds.), Handbuch zur Niederdeutschen Sprach- und Literaturwissenschaft. Berlin: Schmidt, 762–782.Google Scholar
Staelens, Xavier
1989Dieksjenèèr van ’t (H)essels. Nederlands-Hasselts woordenboek. Hasselt: Langeman.Google Scholar
Stallaert, Karel Frans
1889Van den VII vroeden van binnen Rome: een dichtwerk der XIVe eeuw. Ghent: Siffer.Google Scholar
Stefenelli, Arnulf
1981Geschichte des französischen Kernwortschatzes. Berlin: Schmidt.Google Scholar
van Sterkenburg, Piet
1975 Het Glossarium Harlemense . Een lexicologische bijdrage tot de studie van de Middelnederlandse lexicografie. The Hague: Nijhoff. DOI logoGoogle Scholar
Taeldeman, Johan
1971De ontwikkeling van ogm. *ŭ in het westelijke en centrale Zuiden. Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie 45, 163–270.Google Scholar
1979Het klankpatroon van de Vlaamse dialecten. In: M. Devos, H. Ryckeboer, J. Taeldeman (eds.), Woordenboek van de Vlaamse dialekten. Inleiding. Ghent/Tongeren: Michiels, 48–120.Google Scholar
1982“Ingwäonismen” in Flandern. In: P. S. Ureland (ed.), Die Leistung der Strataforschung und der Kreolistik. Tübingen: Niemeyer, 277–296. DOI logoGoogle Scholar
1985De Klankstructuur van het Gentse dialekt. Ghent: Rijksuniversiteit.Google Scholar
1992De beuk in de Nederlandse dialecten: een klankgeografisch buitenbeentje. In: S. Prędota (ed.), Studia Neerlandica et Germanica. Wrocław: Uniwersytet Wrocławski, 435–460.Google Scholar
1993Het verband tussen mouillering en umlaut: van mogelijkheid tot waarschijnlijkheid. In: Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie 65, 169–176.Google Scholar
1994Ronding en ontronding in het Nederlands en de Nederlandse dialecten. Taal en Tongval 46, 152–179.Google Scholar
Taeldeman, Johan and Chris de Wulf
2010Niet-suffigale eind-sjwa’s in de Vlaamse dialecten. In: J. De Caluwe and J. van Keymeulen (eds.), Voor Magda. Artikelen voor Magda Devos bij haar afscheid van de Universiteit Gent, 591–611.Google Scholar
Tavernier-Vereecken, Cécile
1968Gentse naamkunde van ca. 1000 tot 1253. Een bijdrage tot de kennis van het oudste Middelnederlands. Brussels: Belgisch Universitair Centrum voor Neerlandistiek.Google Scholar
Teuthonista
=Gherard van der Schueren 1477Vocabularium Latino-Theutonicum. Cologne: Arnold ther Hoernen. [Edited in 1804 by C. Boonzajer as: Teuthonista of Duytschlender. Leiden: Herdingh and du Mortier.]Google Scholar
TeBrake, William
1985Medieval Frontier. Culture and ecology in Rijnland. Texas A&M University Press.Google Scholar
Theuws, Frans
1988De archeologie van de periferie: studies naar de ontwikkeling van bewoning en samenleving in het Maas-Demer-Schelde gebied in de vroege middeleeuwen. PhD-dissertation, University of Amsterdam.Google Scholar
1990Centre and periphery in Northern Austrasia (6th–8th centuries). An archaeological perspective. In: J. Besteman, J. Bos and H. Heidinga (eds.), Medieval Archaeology in the Netherlands (FS van Regteren Altena). Assen: van Gorcum, 41–69.Google Scholar
Thoen, Erik
1993Verhuizen naar Brugge in de late Middeleeuwen. In: H. Soly and R. Vermeir (eds.), Beleid en bestuur in de oude Nederlanden: Liber Amicorum Prof. Dr. M. Baelde. Gent: Vakgroep Nieuwe Geschiedenis, 329–349.Google Scholar
2001A ‘commercial survival economy’ in evolution. The Flemish countryside and the transition to capitalism (Middle Ages–19th century). In: P. Hoppenbrouwers and J. L. van Zanden (eds.), Peasants into Farmers? The Transformation of Rural Economy and Society in the Low Countries (Middle-Ages–19th Century) in the Light of the Brenner Debate. Turnhout: Brepols, 102–157.Google Scholar
Thomason, Sarah
2001Language Contact: An Introduction. Edinburgh: Edinburgh University Press. DOI logoGoogle Scholar
Thomason, Sarah and Terrence Kaufman
1988Language Contact, Creolization, and Genetic Linguistics. Berkeley: University of California. DOI logoGoogle Scholar
Tiefenbach, Heinrich
1984Xanten-Essen-Köln. Untersuchungen zur Nordgrenze des Althochdeutschen an niederrheinischen Personennamen des neunten bis elften Jahrhunderts. Göttingen: Vandenhoeck and Ruprecht.Google Scholar
1997Zur frühen Werdener Sprachgeschichte. Die Namengraphien der Vita Liudgeri. In: E. Glaser and M. Schlaefer (eds.), Grammatica Ianua Artium. Festschrift für Rolf Bergmann zum 60. Geburtstag, Heidelberg: Winter, 169–183.Google Scholar
2002Zu den Personennamen der frühen Werdener Urkunden. In: D. Geuenich, W. Haubrichs and J. Jarnut (eds.), Person und Name. Methodische Probleme bei der Erstellung eines Personennamenbuches des Frühmittelalters. Berlin: de Gruyter, 280–304.Google Scholar
2003Altsächsisch und Altniederländisch. ABäG 57, 61–76.Google Scholar
2010Altsächsisches Handwörterbuch: A Concise Old Saxon Dictionary. Berlin: De Gruyter. DOI logoGoogle Scholar
de Tier, Veronique and Ann Marynissen
2001Van de streek. De weerspiegeling van dialecten in familienamen. Groesbeek: Stichting Nederlandse Dialecten.Google Scholar
TNTL = Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde
TNZN = Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland
ed. G. G. Kloeke et al. 1939–1972, Leiden.Google Scholar
de Tollenaere, Félicien
1957Venzen en krenzen. TNTL 75, 156.Google Scholar
Tomasello, Michael
2003Constructing A Language: A Usage-Based Theory Of Language Acquisition. Cambridge: Harvard University Press.Google Scholar
Trudgill, Peter
2010Investigations in Sociohistorical Linguistics. Stories of Colonisation and Contact. Cambridge University Press. DOI logoGoogle Scholar
2011Sociolinguistic Typology: Social Determinants of Linguistic Complexity. Oxford: Oxford University Press.Google Scholar
Tummers, Piet
1962Romaans in Limburgse aardrijkskundige namen. Assen: Van Gorcum.Google Scholar
de Vaan, Michiel
2007Limburgismen in het handschrift-Borgloon. TNTL 123, 298–332.Google Scholar
2010Another Frisianism in coastal Dutch: traam, treem, triem ‘crossbeam’. Journal of Germanic Linguistics 22, 315–335. DOI logoGoogle Scholar
2011aWest-Germanic *ai in Frisian. ABäG 67, 301–314.Google Scholar
2011bEtymologie en dialectgeografie van koorts . Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 120, 45–79.Google Scholar
2012bIsbrandus dictus schereman. Us Wurk 61, 114–124.Google Scholar
2012cVerkleinde familienamen in Noord-Limburg: Kleuskens, Litjens en hun voorgangers. Jaarboek van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde 14, 5–24.Google Scholar
2013aNoordhollands vlaar ‘vlier’, een frisisme als tjad ‘vief’ en jaar ‘uier’. Us Wurk 62, 161–172.Google Scholar
2013bHollands uit de achttiende eeuw: Het zogenaamde ‘handschrift-Kool’. TNTL 129, 122–132.Google Scholar
2014aWest Germanic *þþ and *þm in Dutch. ABäG 72, 1–34.Google Scholar
2014bDutch eiland ‘island’: Inherited or Borrowed? ABäG 73, 527–538.Google Scholar
2014cWonen en gewoon in het Limburgs. Jaarboek van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde 16, 75–86.Google Scholar
Vanhoutte, Edward
(ed.) 2002Talig erfgoed. De zuidelijke Nederlanden in de 14e eeuw. Ghent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.Google Scholar
van Veen, Teun
1968De verbreiding van het woord hips (hieps). Taal en Tongval 20, 71–73.Google Scholar
Vercouillie, Jozef
1925Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal. Ghent: Van Rysselberghe and Rombaut. DOI logoGoogle Scholar
Verdam, Jacob
1898Een nieuw fragment van den Huge van Bordeeus. TNTL 17, 89–104.Google Scholar
1904De rijmen in Maerlant’s Historie van Troyen II. TNTL 23, 257–298.Google Scholar
1906Het Tübingsche handschrift van Ons Heren Passie . TNTL 25, 190–206.Google Scholar
1919Uit Goudsche rechtsbronnen. TNTL 38, 239–255.Google Scholar
1923Uit de geschiedenis der Nederlandsche taal. Fourth edition, edited by F. A. Stoett. Zutphen: Thieme and Cie.Google Scholar
Verdenius, Andries
1924De ontwikkeling der Hollande voornaamwoorden je en jij . TNTL 43, 81–104.Google Scholar
1930Over mogelijke spelvormen onzer j-pronomina in Middelnederlandse en 17de-eeuwse taal. TNTL 49, 97–125.Google Scholar
1942Het prefix in het verleden deelwoord. Aanvullingen en Opmerkingen bij het artikel van Mej. Dr. A. R. Hol in Ts. LX, blz. 249 vlg. TNTL 61, 161–169.Google Scholar
1943Opmerkingen over 17de-eeuwse relicten met eu < o . TNTL 61, 201–207.Google Scholar
Vereecken, Cécile
1938Van “*slut-ila” naar “sleutel”. Umlaut en spontane palatalisering op Nederlands taalgebied. Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie 12, 33–100.Google Scholar
Verhulst, Adriaan
2002The Carolingian Economy. Cambridge: Cambridge University Press. DOI logoGoogle Scholar
Verhulst, Adriaan and Maurits Gysseling
1962Le Compte Général de 1187, connu sous le nom de “Gros Brief”, et les institutions financières du comté de Flandre au XIIe siècle. Brussels: Palais des Académies.Google Scholar
Vermeulen, Frank
2001Sandy Flanders: Early Medieval Settlement. In: P. Crabtree (ed.), Medieval Archaeology: an encyclopedia. New York: Garland, 294–295.Google Scholar
Versloot, Arjen Pieter
1994“Fuss” und “Bein” in den modernen friesischen Mundarten: eine strukturell-semantische Untersuchung. Univ. Kiel/Amsterdam.Google Scholar
Versloot, Arjen
2001aGrundzüge ostfriesischer Sprachgeschichte. In: Munske 2001, 734–740. DOI logoGoogle Scholar
2001bVergleichende Aspekte friesischer Lautgeschichte. In: Munske 2001, 767–775. DOI logoGoogle Scholar
2001cTa de etymology fan de plaknamme De Tike en Nederlânsk Veek . Us Wurk 50, 1–13.Google Scholar
2012Westgermaans *ē1 in het Noord-Hollands: een Ingweoonse mythe? In: Bremmer & de Vaan 2012, 101–121.Google Scholar
2013Friesische Lehnwörter im Jeverländer Niederdeutsch. In: J. Hoekstra (ed.), Twenty-nine smiles for Alastair: Freundesgabe für Dr. Alastair G. H. Walker zu seinem Abschied von der Nordfriesischen Wörterbuchstelle der Christian-Albrechts-Universität zu Kiel am 4. Juli 2013. Kiel: Christian-Albrechts-Universität, 305–316.Google Scholar
2014bThe Runic Frisian vowel system. The earliest history of Frisian and Proto-Insular North Frisian. ABäG 72, 35–62.Google Scholar
2016The development of Old Frisian unstressed -u in the Ns of feminine ō-stems. In: A. Bannink and W. Honselaar (eds.), From Variation to Iconicity (Festschrift for Olga Fischer). Amsterdam: Pegasus, 377–392.Google Scholar
Verstegen, Vedast
1943Enkele gevallen van ontronding. Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie 17, 299–304.Google Scholar
Vervloet, Jelle
2007Enige beschouwingen over ligging, aanleg en gebruik van binnenlandse vaarroutes in Nederland tot in de 15e eeuw. In: J. Beenakker, F. Horsten, A. de Kraker, J. Renes (eds.), Landschap in ruimte en tijd. Liber amicorum aangeboden aan prof. dr. Guus J. Borger bij gelegenheid van zijn 65e verjaardag. Amsterdam: Aksant, 384–397.Google Scholar
de Vink, Leendert
2004Dialect en dialectverandering in Katwijk aan Zee. Delft: Eburon.Google Scholar
VMNW = Vroegmiddelnederlands Woordenboek. Woordenboek van het Nederlands van de dertiende eeuw in hoofdzaak op basis van het Corpus-Gysseling
2001 Ed. W. Pijnenburg et al. Leiden: Instituut voor Nederlandse Lexicologie.Google Scholar
Vos, Peter and Robert van Heeringen
1997Holocene geology and occupation history of the Province of Zeeland. Mededelingen Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO 59, 5–109.Google Scholar
Vos, Peter, Jos Bazelmans, Henk Weerts and Michiel van der Meulen
(eds.) 2011Atlas van Nederland in het Holoceen. Amsterdam: Bert Bakker.Google Scholar
Voskuil, Han
1959Begraven of in de boom? In: 25 jaar Volkskundebureau. Mededelingen van de Centrale Commissie voor Onderzoek van het Nederlandse Volkseigen 11, 13–22.Google Scholar
1969Volkskunde-Atas voor Nederland en Vlaams-België. Commentaar bij kaart 30. Het ophangen van de nageboorte van het paard. Antwerp/Utrecht: Standaard.Google Scholar
Vreeken, J.
2001Over de (West-)Friese oorsprong van Aalsmeer. It Beaken 63, 1–14.Google Scholar
de Vries, Wobbe
1925Zijn de verkleinuitgangen met j en met ie uit Holland naar elders gekomen? TNTL 44, 21–43.Google Scholar
1927Nog iets over de noordoostlike verkleinuitgangen. TNTL 46, 88–125.Google Scholar
1928Nogmaals de verkleinuitgangen. TNTL 47, 123–44.Google Scholar
1932 Oe-relicten in Holland en Zeeland? TNTL 52, 18–39.Google Scholar
1942 dj < dg . TNTL 61, 133–134.Google Scholar
von Wartburg, Walter
1922–2003Französisches etymologisches Wörterbuch. Bonn: Klopp.Google Scholar
1950Die Ausgliederung der romanischen Sprachräume. Bern: Francke.Google Scholar
1971Évolution et structure de la langue française. Tenth edition. Bern: Francke.Google Scholar
WBD Antoon Weijnen et al. Woordenboek van de Brabantse dialecten. Assen: Van Gorcum, 1967–2005.
van Weel, Marinus Anthonij
1904Het dialect van West-Voorne. Leiden: Brill.Google Scholar
Weinreich, Uriel
1953Languages in Contact: Findings and Problems. With a preface by André Martinet. New York: Linguistic Circle of New York.Google Scholar
2011Languages in Contact: French, German and Romansh in Twentieth-century Switzerland. With an Introduction and Notes by Ronald I. Kim and William Labov. Amsterdam: Benjamins. DOI logoGoogle Scholar
Weijnen, Antoon
1949Loo. Nomina Geographica Neerlandica 13, 71–78.Google Scholar
1955De oude . Taal en Tongval 7, 21–20.Google Scholar
1958Praegermaanse elementen van de Nederlandse toponiemen en hydroniemen. ’s-Hertogenbosch: Malmberg.Google Scholar
1963Het verspreidingsgebied van de ontronding. TNTL 79, 81–102.Google Scholar
1964Fonetische en grammatische parallellen aan weerszijden van de taalgrens. TNTL 80, 1–25.Google Scholar
1965aOude Engels-Nederlandse parallellen. Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 1965, 385–401.Google Scholar
1965bDe benamingen van de azijn in de Nederlandse dialecten. Jaarboek van de Koninklijke Vlaamse Academie van Taal- en Letterkunde, 326–333.Google Scholar
1967Leenwoorden uit de Latinitas, stratigrafisch beschouwd. Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 365–480.Google Scholar
1972De verbreiding van ZEL = ZAL. Mededelingen van de Nijmeegse centrale voor Dialect- en Naamkunde 11, 12–13.Google Scholar
1976Nederlandse Dialectkunde. Second edition. Assen: Van Gorcum.Google Scholar
1991Vergelijkende Klankleer van de Nederlandse dialecten. The Hague: Sdu.Google Scholar
1999Oude woordlagen in de zuidelijk-centrale dialecten. Amsterdam: Meertens Instituut.Google Scholar
2003Etymologisch dialectwoordenboek. Second edition. The Hague: Sdu.Google Scholar
2007Aot en ôôt. In: F. Moerdijk. A. van Santen and R. Tempelaars (eds.), Leven met woorden: opstellen aangeboden aan Piet van Sterkenburg bij zijn afscheid als directeur van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en als hoogleraar Lexicologie aan de Universiteit Leiden. Leiden: Brill, 291–293.Google Scholar
Weijnen, Antoon and A. Ficq-Weijnen
1995Ziektenamen in de Nederlandse dialecten. The Hague: Sdu.Google Scholar
WFT = Woordenboek der Friese taal/Wurdboek fan de Fryske taal
Online at [URL].
van Wijk, Nicolaas
1909 Baren . TNTL 28, 274–276.Google Scholar
1911Een Oudwestnederfrankies ǣ-dialekt. TNTL 30, 161–189.Google Scholar
1914De umlaut van a in Ripuaries- en Salies-Frankiese dialekten van België en Nederland. TNTL 33, 203–247.Google Scholar
Willems Enquiry = Dialect Enquiry by Pieter Willems, carried out in the southern Netherlands and Belgium
in 1885–1886 Consulted at [URL].
Willemyns, Roland
1971Bijdrage tot de studie van de klankleer van het Brugs op het einde van de Middeleeuwen. Tongeren: Michiels.Google Scholar
1997Laatmiddelnederlands (circa 1350–1550). With a syntax by J. M. van der Horst. In: M. van den Toorn, W. Pijnenburg, J. van Leuvensteijn, J. van der Horst (eds.), Geschiedenis van de Nederlandse Taal. Amsterdam University Press, 147–225.Google Scholar
Winford, Donald
2003An Introduction to Contact Linguistics. Oxford: Blackwell.Google Scholar
2005Contact-induced changes. Classification and processes. Diachronica 22, 373–427. DOI logoGoogle Scholar
Te Winkel, Jan
1901Geschichte der niederländischen Sprache. In: H. Paul (ed.), Grundriss der germanischen Philologie. Second edition. Vol. I. Strassbourg: Trübner, 781–925.Google Scholar
Winkler, Johan
1868Over de taal en tongvallen der Friezen. Leeuwarden: Eekhoff.Google Scholar
1874Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. Two volumes. The Hague: Nijhoff. DOI logoGoogle Scholar
1885De Nederlandsche geslachtsnamen in oorsprong, geschiedenis en beteekenis. Haarlem: Tjeenk Willink.Google Scholar
Winkler, Johan and Jan Nijen Twilhaar
2007Achternamen in Nederland en Vlaanderen: oorsprong, geschiedenis en betekenis. Den Haag: Sdu.Google Scholar
WLD Antoon Weijnen et al., Woordenboek van de Limburgse dialecten. Assen: Van Gorcum, 1983–2008.
WNT = Woordenboek der Nederlandsche Taal
1882–2001M. de Vries, L. A. te Winkel [etc.] (eds.). The Hague: Nijhoff, 43 volumes.Google Scholar
Wrede, Ferdinand
1924Ingwäonisch und Westgermanisch. Zeitschrift für deutsche Mundarten 19, 270–283.Google Scholar
de Wulf, Chris
2003Procope van de h-. Taal en Tongval 55, 216–231.Google Scholar
2008Bloggen in de middeleeuwen. Naar een corpus voor de 15de- en 16de-eeuwse Nederlandse dialecten en idiolecten. Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2008, 335–352.Google Scholar
de Wulf, Chris and Johan Taeldeman
2005Acht eeuwen AF/OF in de Nederlandse dialecten. In: A. Quak and T. Schoonheim (eds.), Gehugdic sis samnungun thinro. Liber amicorum W. J. J. Pijnenburg. Groningen: Gopher, 111–130.Google Scholar
WVD = Woordenboek van de Vlaamse Dialekten
1979–present Ghent: Ghent University.Google Scholar
WZD = Ghijsen, Henderika
1959–1974Woordenboek der Zeeuwsche Dialecten. The Hague: van Goor.Google Scholar
Ypeij, Annaeus
1812Beknopte geschiedenis der Nederlandsche tale. Utrecht: van Paddenburg.Google Scholar